Hoe gaat het intussen met de revolutie van Rob Wijnberg?
Nou ja, ‘revolutie’. Volgens Wijnberg zelf is zijn initiatief De Correspondent, dat in september van start gaat, ,,echt een aanvullend medium’’. Hij wil context aanbrengen bij de waan van de dag, en zich laten leiden door ,,relevantie’’ boven ,,het nieuws’’. Journalisten worden weer ,,vertellers’’, met gezag en een eigen publiek. Maar dat komt allemaal niet in plaats ván, maar naast de reguliere media. ,,We willen iets toevoegen bij wat al bestaat. Of, dat kan ook, we gaan het ergens anders over hebben waar verder niemand het over heeft.’’
De oprichter van de site-in-aanbouw (nu 20.000 leden) zette gisteravond zijn plannen voor online journalistiek nog eens enthousiast uiteen in De Rode Hoed, in een discussie van Filosofie Magazine met René Gude, de nieuwe denker des vaderlands, en FM-redacteur Leon Heuts. De laatste schreef een prikkelend essay in het jongste nummer van het blad, Hoe de media de wereld maken (ook hier te lezen op hun site).
In dat stuk zet Heuts zich af tegen de populaire kritiek dat media de werkelijkheid ,,vervormen’’. Volgens Heuts is het in het algemeen geen kwestie van vervormen, maar van vormen. Verhalen máken de werkelijkheid, en geven ons stof tot nadenken en redenen om te handelen. Heuts vindt het ook een misverstand dat journalistiek voorbij de ‘waan van de dag’ moet gaan om ,,diepere’’ structuren van de werkelijkheid bloot te leggen. Hij ziet daarin een Platoons filosofisch ideaal (achter de verschijnselen de échte werkelijkheid zoeken), dat volgens hem meer iets is voor de wetenschap. Uit zijn stuk:
In goede wetenschap draait het om truth, in goede journalistiek om fairness. Dat betekent niet dat ‘waarheid’ of ‘objectiviteit’ niet belangrijk is in de journalistiek. De gedrevenheid om de onderste steen boven te krijgen is een goed journalist eigen. Maar fairness geeft aan zijn graafwerk meteen een morele dimensie.
Heuts pleit voor ,,pluraliteit” als journalistieke waarde: een onderwerp belichten van allerlei kanten, met uiteenlopende verhalen, zonder de pretentie te hebben uit die uiteenlopende, en soms concurrerende verhalen het enige ware te destilleren. Want hoe zou dat kunnen? Hij wijst erop dat in totalitaire samenlevingen niet voor niets de wetenschap nog wel kan floreren, maar de journalistiek niet.
Er zijn bijvoorbeeld vele goede of waarheidsgetrouwe verhalen mogelijk over het vreemdelingenbeleid van Nederland, van de minister die vindt dat hij streng moet optreden tot de getuigenissen van illegalen de worden opgesloten. [..] Maar het zou onzinnig zijn om tussen al die verhalen het ‘beste’ verhaal te kiezen – in de wetenschappelijke betekenis dat dit verhaal de meest objectieve beschrijving van de werkelijkheid is.
Dat lijkt niet veel te verschillen van wat Wijnberg wil, maar Heuts vreest dat alle nadruk op meta-journalistiek en op beschouwelijke journalistiek ten koste gaat van dat puur ambachtelijke verhalen vertellen. Journalistiek is een praktisch vak, en moet zich niet teveel laten afleiden door zulke bespiegelingen.
In de Rode Hoed deed de FM-redacteur er nog een schepje bovenop – geestig, maar met een serieuze ondertoon – met een lofzang op de vluchtigheid van het vak. Hij roemde de ,,seculiere genade’’ van de deadline, en de kattenbak: niets ligt voor eeuwig vast, morgen wacht een nieuwe kans. Dat de werkelijkheid altijd onaf is, hoeft geen beklemmende gedachte te zijn maar kan juist een bevrijdend inzicht zijn.
Dat is zeker waar, weet ik uit ervaring. Een andere vraag is natuurlijk, of het ook altijd een troost is voor de mensen die in de krant vóórkomen. Voor hen kan de deadline heel ongenadig zijn.
Wijnberg was het in grote lijnen wel eens met Heuts (al verzet hij zich tegen het etiket ‘Platoons’). Met De Correspondent wil ook hij onderbelichte onderwerpen aankaarten die niet zo spectaculair zijn als breaking news, maar wel relevant voor mensen. Verhalen van begaafde ,,vertellers’’ met een eigen gezicht, eigen onderwerpen, die een eigen publiek aanspreken.
En, kennelijk toch wat geschrokken van de kritiek op de persoonlijke of opiniërende journalistiek die de veelheid aan columnisten en bekende namen op zijn site suggereert:
Het is absoluut niet de bedoeling dat zij over zichzelf en hun eigenaardigheden gaan praten. Het is geen Facebook voor journalisten. Het moet over de samenleving gaan, met een eigen keus van de journalist, maar ook met een verantwoording waaróm die iets belangrijk vindt. Waaróm hij of zij vindt dat ik, als publiek, dit moet weten.’’
Overigens, pareerde Wijnberg soepel de kritiek dat hij te beschouwelijk is, ook lang niet alle ‘incidenten’ in de reguliere media zijn triviaal - gelukkig niet.
Het is een groot misverstand om te denken dat wat ik wil, stucturen blootleggen en context aanbrengen, alleen maar het gewone nieuws zal nuanceren. Het kan incidenten ook juist nog erger maken.
Maar een ,,overkoepelende ideologie’’, die heeft De Correspondent niet, zei Wijnberg op een vraag van Heuts. Al zag hij veel in thema’s als privacy, het bestrijden van armoede, nieuwe energievormen, en in een kernwaarde als ,,integriteit’’. ,,D66, denk ik dan..”, concludeerde Heuts gelaten.
Mij lijken dit soort initiatieven en discussies een teken van nieuwe levendigheid in de journalistiek, en van een nuttige, en hopelijk productieve bezinning op de aard en inzet van het vak. Ja, in een economisch en competitief loodzware tijd. En dat is alllesbehalve een bijzaak, al kwam het onder de filosofen in De Rode Hoed dan niet aan bod. Basis en bovenbouw, tenslotte.
En ook al zijn de ideeën die er langskwamen, ontdaan van een laagje postmodernisme, natuurlijk niet wereldschokkend nieuw. Mijn eigen ambachtelijke handbijbel, The Elements of Journalism (2001) van Bill Kovach en Tom Rosenstiel, is een pleidooi voor journalistiek als ambacht, ten dienste van de samenleving. Ik schreef er eerder over, in mijn eerdere blog over het begrip objectiviteit. Kovach en Rosenstiel stellen, kortweg:
Journalisten moeten in de eerste plaats loyaal zijn aan burgers.
Zij houden vol dat daarnaast de eerste ,,verplichting’’ van journalisten die aan de waarheid is. Fairness, zoals Heuts voorstelt of context die Wijnberg wil, is op zichzelf nog niet krachtig genoeg, vinden ze.
Ook Kovach en Rosenstiel onderstrepen dat journalistiek niet het soort theoretische zekerheid najaagt dat de wetenschap kenmerkt, maar een ,,praktische waarheid”, informatie die feitelijk accuraat is, maar ook betekenisvol voor burgers in een samenleving. Maar, noteren ze nuchter, het begint allemaal met feitelijke accuratesse: als die ontbreekt, vergeet dan ook maar de “duiding”.
Eén van de gevaren van de nieuwe proliferatie van praatprogramma’s en reportage die draait om ‘interpretatie’, is dat ze niet meer verifiëren.
Next checkt, nietwaar? Alleen is dat niet alleen een goede rubriek, een hors d’oeuvre, maar de kern van de journalistiek.
Waarheid blijft dus cruciaal – en ja, daar hoort eerlijk of fair zijn óók bij.
Wat vindt u?