Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.

Milieu en natuur

Iedere dag weer 700 hersencellen erbij én eraf

Eindelijk is er zekerheid over de nieuwgroei van hersencellen bij de mens, dankzij de radioactieve stoffen uit oude atoomproeven.

Mensen maken dagelijks ongeveer 700 nieuwe hersencellen aan in hun hippocampus. En iedere dag verdwijnen er ook ongeveer evenveel neuronen. De hippocampus is een hersendeel dat belangrijk is bij het verwerken van informatie en de opslag in het geheugen. Ongeveer een derde van de hippocampus doet aan die vernieuwing mee. Het betekent dat jaarlijks 1,75 procent van de zenuwcellen in dat gebied worden vervangen.

Dat berekenden Zweedse onderzoekers aan de hand van metingen van de zeldzame isotoop 14C in het DNA in de hippocampuscellen van mensen die tussen hun 19e en 92e overleden. Hun publicatie verscheen gisteren in het tijdschrift Cell. De concentratie 14C in de atmosfeer steeg vanaf 1955 snel, als gevolg van de bovengrondse atoombomproeven waarmee de atoommogendheden elkaar imponeerden. In 1963 maakte het atoomverdrag dat bovengrondse kernproeven verbood daar een eind aan. Sindsdien daalt de 14C-concentratie gestaag, maar heeft nog niet de waarde van voor 1955 bereikt. Via geconsumeerde planten en dieren komt het 14C in de mens. De onderzoekers konden aan de hand van het 14C-gehalte in DNA de ouderdom van de cellen tot op 3 jaar nauwkeurig bepalen.

Het klinkt nu al heel gewoon, dat hersencellen zich vernieuwen, maar dat werd pas in de jaren negentig ontdekt. En dat leidde tot een fel debat onder hersenonderzoekers of die nieuwe hersencellen wel nuttig waren. Altijd was gedacht dat volwassen zoogdieren het moesten doen met de hersencellen die ze als jongvolwassenen hadden. Dat er niets meer bij kwam. En dat wel met regelmaat hersencellen verloren gingen.

De omslag kwam met een onderzoek bij ratten in Nature Neuroscience in maart 1999. De boodschap was dat de hippocampus voortdurend nieuwe hersencellen vormt en dat die echt een functie kregen in geheugenopslag. Later werd ook een rol gezien bij het ontstaan en overgaan van depressie en misschien zelfs bij het herstel van schade elders in de hersenen. De meeste nieuwe hersencellen werden vooral bij muizen en ratten gevonden. Bij die dieren werden ze ook gevonden in de bulbus olfactorius, de zenuwknoop vlak boven de neus waarin de reukzenuwen in de hersenen samenkomen.

De indruk dat primaten het vermogen om werkende nieuwe hersencellen te maken kwijt waren geraakt bleef nog lang bestaan. Dat kon omdat het niet makkelijk is om aan te tonen welke cellen ‘jong’ en ‘oud’ zijn in de hersenen van overledenen. Laat staan in de hersenen van levenden. De onzekerheid werd ook gevoed door toenemende kennis over de neuronengroei in de menselijke bulbus olfactorius. Die is wat toegankelijker voor onderzoek dan de hippocampus. Bij de volwassen mens verjongt minder dan één procent van die reukbol zich, in 100 jaar tijd. Dat schreef dezelfde Zweedse onderzoeksgroep een jaar geleden in Neuron (24 mei). Vergelijk dat eens met de 1,75 procent verjonging per jaar die de Zweden nu in de hippocampus vinden. En nu we zo veel meer weten is dat logisch: gegevens verwerken en onthouden, waar de hippocampus een sleutelrol in speelt, is voor mensen veel belangrijker dan ruiken.