Rechts op de vloer een schaakbord en links een piramide van sinaasappels. Een etalagepop staat er dominant tussenin, wijdbeens, in het uitzinnig gestreepte Volendammerpak van David Bowie. Links en rechts doorgangen naar de eerste zaal. Op een video achter de sinaasappels zingen de levende standbeelden Gilbert & George met goudgeverfde gezichten hun beroemde performance Underneath the Arches. Het schaakbord hoort bij een compositie van John Cage. De sinaasappels zijn een kunstwerk van Roelof Louw – Bowie zag het in een avant-garde kunstcentrum waar hij als beginner optrad. Posters van Jimi Hendrix in flowerpowerstijl en de hoes van Sgt. Pepper’s maken de sfeer af: de creatieve explosie van eind jaren zestig is begonnen. En als de rook optrekt is David Bowie een popster.
David Bowie is is de titel van de expositie over de nu 66-jarige popmuzikant David Bowie die vandaag opent in het Londense Victoria & Albert Museum. Het museum verkocht nog nooit zo veel kaartjes in de voorverkoop: sinds de aankondiging in december al meer dan 50.000. Media van over de hele wereld brachten het nieuws. Bijna niemand kon de verleiding weerstaan van die foto waarop Bowie je aankijkt in dat theatrale pak van zwart vinyl met zilveren parallelle lijntjes. Dat ontwerp van Kansai Yamamoto uit 1973 is nu het eerste wat je ziet op de expositie. Een etalagepop draagt het, als een poortwachter voor het universum van Bowie.
David Bowie is begint als een chronologisch verhaal. In een eerste ruimte is er aandacht voor zijn jeugd in de jaren vijftig en zestig in een voorstadje van Londen. Daar hangt het naambord van de straat waar hij opgroeide toen hij nog David Jones heette, foto’s en flyers van zijn eerste bandjes, schetsen van de kleding die de groepsleden volgens hem moesten dragen. En een heus diploma van het Songfestival van Malta waar hij juli 1969 aan meedeed.
Het klinkt wat saai en traditioneel, maar deze expositie is allesbehalve dat. De makers hebben er een multimediale sensatie van gemaakt. Bij de ingang krijg je een koptelefoon met een apparaatje dat weet waar je bent en dat steeds de bijbehorende muziek, uitleg en interviews laat horen. Misschien liggen ook daarom die sinaasappels bij de ingang; zelfs de neus wordt niet vergeten in deze geslaagde poging je met alle zintuigen te verplaatsen naar Bowieland.
David Bowie is not yet, heet dit eerste deel van de expositie. Je hoort de jazzplaten en andere muziek waar hij naar luisterde. Je voelt hoe zijn creativiteit een uitweg zoekt en je hoort hem zeggen dat hij schrijver zou zijn geworden – als het niet de muziek was geweest.
In de zomer dat de eerste mens een stap op de maan zet, wordt de 22-jarige David Bowie geboren als popster. In de ruimte gewijd aan Bowies doorbraakhit Space Oddity hangt een ingelijste voorpagina van The Times met een foto van de maan. Plus een affiche van de film 2001: A Space Odyssey van het jaar daarvoor. In een display staan wat speelgoedraketjes en daarachter zie je Bowie zijn liedje zingen over de in de ruimte verdwaalde Major Tom. Hij heeft aansluiting bij de tijd gevonden en zal voortaan een wereldster zijn.
De tentoonstelling gaat over Bowie zelf én over de tijdgeest én over waar hij zijn inspiratie vandaan haalt. Dat hij extreem gevoelig is voor wat om hem heen gebeurt, bewijst hij niet alleen in het maanjaar 1969. Met zijn voorliefde voor theater en kleding is hij de man die visueel en muzikaal de glamrock van begin jaren zeventig naar een hoogtepunt brengt. Nu is duidelijk wie hij is: David Bowie is Ziggy Stardust.
In een spiegelende display strekt een etalagepop de rechterarm naar voren, de linker parmantig in zijn zijde en gekleed in een pakje dat Bowie droeg als Ziggy. Er klinkt muziek van het album The Rise and Fall of Ziggy Stardust and the Spiders from Mars, een conceptalbum uit 1972 over de afstand tussen een kunstenaar, zijn publiek en zijn eigen persoonlijkheid. Ziggy wordt verzwolgen door zijn roem, en voor Bowie zelf staan sinds een paar jaar de meisjes – en jongens – te dringen.
In de Ziggy-fase is Bowie op zijn theatraalst. Uit Marlene Dietrich, Oscar Wilde, Andy Warhol, Jimi Hendrix, Vince Taylor, musicals, Japans theater, Dada, expressionistische Duitse films en kunst uit de jaren twintig weet hij een fenomenale gedoemde ster te smeden. ‘A bizarre self constructed freak’, hoor je via je koptelefoon een verontwaardigde man zeggen in een BBC-item uit 1973. „Zo iemand is het ideaal van onze tijd. Wat voor tijden zijn dit?”
Als Bowie op 3 juli 1973 na een concert in Londen plotseling zegt dat dit het laatste optreden was van Ziggy Stardust, gaat er een schok door de zaal die tot ver daarbuiten doordreunt. Maar een koersverlegging als artiest zal niet de laatste zijn. Permanente metamorfose wordt hét stijlkenmerk van Bowie.
Op dit moment laat de expositie de chronologie los en zijn de zalen rond thema’s ingericht, zoals zijn samenwerkingen met andere kunstenaars en muzikanten. Bowie werkte met veel ontwerpers aan albumhoezen, kostuums en decors voor clips, optredens en tours. Modeontwerper Kansai Yamamoto herinnert zich in een korte documentaire hoe hard zijn Japanse esthetiek botste met Bowies ideeën en hoe geweldig het resultaat was.
‘O no, you’re not alone”, schalt de zuivere bariton van Bowie door de hoge theaterzaal. Op bijna tien meter hoge schermen zien we Bowie tijdens zijn optredens. In een wand van zestien met gaas bedekte kasten zien we de kostuums uit zijn optredens en tournees. Soms worden er filmbeelden overheen geprojecteerd, ook van de zalen en stadions vol mensen zoals Bowie die vanaf het podium ziet. Voor de wand hurkt een Bowie-pop met één been zijwaarts gestrekt in een asymmetrisch speelpakje van Yamamoto uit de Aladdin Sane-tour die volgde op Ziggy Stardust. Op verhoogde podia staan nog veel meer poppen in nog meer kostuums, altijd theatraal, maar ook altijd nauw verbonden met de mode van die tijd. Dat maakt David Bowie is ook een heerlijke modetentoonstelling. Elke outfit is een tijdsbeeld, gemaakt door ontwerpers als Freddie Burretti, Alexander McQueen en Hedi Slimane.
In deze enorme ruimte, oog in oog met die hurkende pop – met een lange oorbel van flonkerend stras in zijn linkeroor – dringt het door dat David Bowie een klein mens is op een podium; één man tegenover duizenden.
„We could be heroes”, klinkt het in mijn oor in de ruimte gewijd aan Bowies Berlijnse periode (1977-1979) toen hij wegvluchtte van drugs en sterrendom naar het Berlijn in de begindagen van de punk. Hij werkte er samen met geluidskunstenaar Brian Eno. De kleine synthesizer staat er die het geluid bepaalde van de drie Berlijnse albums; Low, Heroes, Lodger – albums die de soundtrack van een tijdvak werden. Op een briefje staat dat de synthesizer in 1999 door Eno is geschonken aan Bowie. Uit het Bowie Archief – dat pakhuizen vol kostuums, schetsen, foto’s, gitaren, decorontwerpen moet bevatten – kwam zelfs de sleutelbos van zijn Berlijnse appartement als een relikwie tevoorschijn. Aan de wand door Bowie geschilderde portretten van zijn vriend Iggy Pop, in de scherpe, sombere stijl van Egon Schiele. Schilderen hielp Bowie vechten tegen de drugs en zichzelf creatief te hervinden. „Het is zo gemakkelijk om in Berlijn te verdwalen, én je weer te vinden in jezelf”, zegt Bowie.
Maar wie David Bowie is, zoals de titel van de expositie wil weten? Na Berlijn werd hij in de jaren tachtig met pophits als Let’s dance van ster tot megaster. In de jaren negentig probeerde hij de klok twintig jaar terug te zetten door het rockbandje Tin Machine te beginnen en net te doen alsof hij gewoon een van de jongens was. Daarna ging hij megatoeren, waarbij hij steeds zwaarder leunde op zijn oude successen. Tot hij in 2003 radicaal stopte. Om onlangs zonder waarschuwing, na een pauze van tien jaar, het meest succesvolle comebackalbum ooit uit te brengen.
David Bowie is... Het antwoord blijkt eenvoudig: David Bowie zijn. Hij is niet één, hij is velen. Steeds iemand anders. „David Bowie is a face in the crowd”, staat met grote letters op de oranje draagtassen in de museumwinkel.
David Bowie is, t/m 11 augustus in Victoria & Albert Museum, Londen. Inl: vam.ac.uk