Redacteur Boeken
‘Het is echt.” Met dat zinnetje besloot Ilja Leonard Pfeijffer zeven jaar geleden een gelegenheidsstukje over een regel uit een gedicht van Gerard Reve. Die was volgens hem ironisch, geestig en treffend. „En toch is het niet alleen grappig. Het is troostrijk en ontroerend. Het is echt.” Dat compliment was opmerkelijk, juist uit de mond van Pfeijffer die sinds zijn entree in de Nederlandse letteren onophoudelijk hamerde dat verbeelding boven realiteit ging.
Twee jaar later publiceerde Pfeijffer zijn verzamelde gedichten, Man van vele manieren, met op de achterflap een kolossale naaktfoto van zichzelf. ‘Ik geef mij bloot voor u’ schreef hij erbij. Ook hier werd een spel gespeeld: geen dichter geeft zich bloot door zijn kleren uit te trekken. Alleen werden de gedichten zelf nauwelijks nog opgemerkt. Zo eenvoudig is het nog niet om ernstig genomen te worden.
Pfeijffer verhuisde een jaar of vijf geleden naar Genua. Tot een dichtbundel of roman kwam hij niet meer. Aan die droogte kwam gisteren een eind met de verschijning van La Superba, een titel die is ontleend aan de bijnaam van zijn ongenaakbare nieuwe woonplaats. Het is een roman die ruwweg begint waar de vorige, Het ware leven (2006), was gebleven. Een man, Ilja Leonard Pfeijffer genaamd, zit aan een cafétafel en laat de wereld aan zich voorbijtrekken. Zij het dat die tafel niet meer in Leiden staat, maar op een terras in Genua.
Hij heeft een oogje op ‘het mooiste meisje van Genua’, de beeldschone serveerster in de Bar met de Spiegels. We lezen aantekeningen die hij naar een vriend in het vaderland stuurt en die hij later wil omwerken tot roman. De roman moet over migratie gaan, waarbij hij de migratie uit het noorden (die van hemzelf) wil contrasteren met die van de Afrikaanse gelukszoekers uit het zuiden.
Gods zegen
De structuur brengt met zich mee dat Leonardo, zoals hij zich door het gros van zijn Italiaanse vrienden laat noemen, met veel bravoure uitlegt hoe de stad in elkaar zit. Van de ratten in het eindeloze labyrint van steegjes, gevuld met Marokkaantjes, maffiosi en travestieten, tot de vrouwen en de Italiaanse manier van leven: in Italië gaat alles om come si deve, om de norm, om hoe het hóórt. Hij leeft intussen het goede leven. Zo vindt hij het spel meisjessurfen uit: je loopt een mooie jonge vrouw achterna, net zolang tot je een ander ziet die nóg mooier is. Dan loop je die achterna, tot… enzovoort. Het is inspirerend en je leert de weg in de stad nog eens kennen.
Pfeijffer vertelt onderhoudend en hoewel niet helemaal duidelijk is waarom je dit allemaal moet weten, is het stellig het geouwehoer waar, om met Reve te spreken, Gods zegen op rust.
En er is het been. Dat wordt door Leonardo op een nacht aangetroffen bij een vuilcontainer. Hij neemt het mee naar huis, bevoelt de netkous eromheen, gooit het daarna weer weg, realiseert zich dat zijn vingerafdrukken erop zitten, zoekt het weer op, wil de netkous eraf stropen, raakt opgewonden, fantaseert de rest van de vrouw erbij, bespat het ledemaat met zijn zaad, gaat ermee onder de douche en gooit het tenslotte in zee, waarna het door een blusvliegtuig wordt opgeschept en uiteindelijk in een afgebrand bos wordt aangetroffen.
Het is allemaal geestig, het is goed geschreven en het is een ode aan de verbeelding: want is de gedachte aan haar niet belangrijker dan haar bestaan? Het is het spel waar Pfeijffer goed in is, maar dat een groot nadeel met zich meesleept: want als die suprematie van de verbeelding volledig is, blijft er alleen een pose over. En dat is, om bij Pfeijffers eigen zinnetje over Reve te blijven, niet echt. Maar gelukkig zijn we hier nog niet halverwege La Superba. Waar Pfeijffer vroeger moeite had afscheid te nemen van die pose, laat hij zijn hoofdpersoon ditmaal langzaam de vaste grond onder zijn voeten verliezen.
Seksuele verwarring
Eerst volgt nog het portret van een oude Brit die zich langzaam verdrinkt in de gin-tonic van het goede leven op een Genuees terras, zijn gehoor paaiend met de ene na de andere schitterende verzonnen anekdote. En in het tweede ‘intermezzo’ lezen we het verhaal van een Senegalese migrant, een relaas van een helletocht over de Middellandse Zee. Genua, la Superba, is de droom van de migrant, maar zijn verhaal is één en al realisme. Als Leonardo dan ook nog hard zijn neus stoot bij een poging om via de aanschaf van een theater door te dringen in het ware leven in de stad Genua, krijgt de roman een opmerkelijke wending. De hoofdpersoon raakt in de war, de lezer soms ook, maar die krijgt er veel voor terug. Want Leonardo belandt in vreemde kringen, tussen mensen bij wie niets meer zeker is. Hij valt ten prooi aan een steeds radicaler om zich heen grijpende seksuele verwarring. Mannelijkheid, vrouwelijkheid, homoseksualiteit en heteroseksualiteit – alles staat in het laatste deel van de roman op losse schroeven.
Hij is niet langer in staat zijn omgeving te bespelen, panikeert en moet concluderen dat geen verhaal ter wereld hem nog zal redden. Hij vraagt een vriend „met klem om alles wat ik je heb gestuurd te vernietigen”. Daar kun je nog een postmoderne aardigheid zien. Die zogenaamd vernietigde aantekeningen zijn immers precies wat we lezen. Het benadrukt dat dit fictie is – is dit dus toch een ode aan de verbeelding? Zo kun je het lezen, zo kun je alles lezen, maar dat is de interpretatiemodus van het meest zielloze slag literatuurwetenschapper.
Want de kern van La Superba is de wijze waarop de literaire pose van Leonardo vakkundig wordt gedemonteerd door zijn schepper, Ilja Leonard Pfeijffer. Wat rest is een roman die je onmogelijk nog realistisch kunt noemen, maar die wel overtuigt.
Het is echt.
Ilja Leonard Pfeijffer: La Superba. De Arbeiderspers, 350 pagina’s,€ 19,95