Het begin van De vreemdeling is klassiek: ‘Vandaag is moeder gestorven. Of misschien gisteren, ik weet het niet.’ De verteller die met de deur in huis komt vallen is Meursault, werknemer bij een handelsfirma in Algiers. Na ontvangst van een rouwtelegram vertrekt hij naar het bejaardenhuis waar zijn moeder is overleden. Hij is het laatste jaar zelden bij haar op bezoek geweest. Hoe oud ze was, kan hij niet precies zeggen. Hij zit te roken bij haar kist, valt in slaap tijdens de nachtwake. Zijn onverschilligheid valt des te meer op door het snikken van de kennissen van zijn moeder.
De dag na de begrafenis komt hij in het zwembad een aantrekkelijke jonge vrouw tegen, Marie. Dezelfde avond gaan ze naar een komische film, daarna delen ze het bed. Tijdens hun volgende afspraak, een week later, vraagt Marie of hij van haar houdt. ‘Ik antwoordde dat het van geen belang was maar dat ik dacht van niet.’
Kort daarop bevindt Meursault zich met Raymond, een vriend van bedenkelijk allooi, op het strand bij Algiers. Er is een conflict tussen de opvliegende Raymond en een Arabier.
Na enkele schermutselingen loopt Meursault in zijn eentje over het strand met de revolver van zijn vriend. De zon brandt ongenadig op zijn hoofd. Op enige afstand ziet hij de Arabier, die zijn mes trekt. ‘Het licht spatte van het staal en het was of een lang glinsterend lemmet mijn hoofd raakte.’ Hoewel er geen echte dreiging is, schiet hij hem dood.
Tijdens het daaropvolgende strafproces is Meursault recht door zee. Het was niet zijn bedoeling geweest de Arabier te doden, zegt hij, maar veel spijt heeft hij niet van zijn daad. Het kwam eigenlijk door de zon. Gelach in de rechtszaal. En nee, hij gelooft niet in God. De officier van justitie somt de feiten op: een harteloze crimineel die niet wist hoe oud zijn moeder was, die niet huilde op haar begrafenis en zich een dag later overgaf aan de schandelijkste ontucht... Het was, kortom, moord met voorbedachten rade. Meursault wordt veroordeeld tot de guillotine.
Dit in sober, messcherp Frans geschreven verhaal van Albert Camus (1913-1960) smeekt om interpretatie, want Meursault is echt een geval apart. Dat hij zijn handen op kantoor aan een vochtige rolhanddoek moet afvegen, zit hem meer dwars dan de dood van zijn moeder. Op zoek naar een psychologische verklaring kun je denken aan een stoornis uit het autistisch spectrum, maar een filosofische benadering is interessanter.
Je zou L’étranger (1942) kunnen beschouwen als een onverbiddelijk uitgevoerd nihilistisch gedachte-experiment: stel dat niet alleen God en het hiernamaals, maar ook de moraal en alle verheven menselijke gevoelens fantomen zijn?
Dat het overlijden van je ouders gemakkelijk te dragen is als je er zelf tenminste geen drama van maakt, dat de voornaamste kwaliteit van een vriendin is dat ze er aanlokkelijk uitziet in een zomerjurkje, dat verder het toeval regeert en een mens aan alles went? Zo’n idee was in 1942 al niet nieuw en gaat via radicale verlichtingsdenkers als La Mettrie terug tot Epicurus.
De kracht van Camus, die overigens naar eigen zeggen een aangeboren onverschilligheid bezat, is dat hij laat zien dat een van alle zin ontdaan, ‘absurd’ universum, waarin de mens als een biologische machine rondloopt, nog altijd betoverend kan zijn. Al is Meursault niet overdreven empathisch, hij heeft wel gevoelens. Bovenal is hij zeer ontvankelijk voor zintuiglijke indrukken.
De passages die Camus wijdt aan het vallen van de avond in Algiers, de stad van zijn jeugd, vormen de ware charme van dit boek. De straatgeluiden en de zomerse geuren wanneer hij de keukenstoel op het balkon zet en er achterstevoren op plaatsneemt om al rokend naar de passerende meiden te kijken – dat zijn voor Meursault ‘de poverste en meest blijvende van mijn vreugden’.
Het nadeel van Camus’ opzet is dat er weinig lezers echt geraakt zullen worden door het lot van de hoofdpersoon. Daar komt bij dat in de bespiegelingen in het tweede deel iets te veel de stem van de schrijver doorklinkt.
De nieuwe vertaling van Peter Verstegen, verschenen ter gelegenheid van Camus’ honderdste geboortedag, volgt het origineel getrouwer dan die van Adriaan Morriën uit 1949. In beide versies lees je het boek in één keer uit.