In de wereld van de creatieve industrie en ver daarbuiten is de Mine Kafon het gesprek van de dag. Van De Wereld Draait Door tot CNN werd hij afgelopen tijd met enthousiasme getoond en bewonderd. De Mine Kafon is een manshoge bol die in staat is landmijnen uit te schakelen. Hij heeft de vorm van een reusachtige paardebloempluis, die voortbewogen wordt door de wind en is gemaakt uit gemakkelijk te produceren, goedkope onderdelen.
De Afghaans-Nederlandse ontwerper Massoud Hassani is voor het basisidee van zijn ontwerp teruggegaan naar de problemen in zijn geteisterde vaderland en heeft tegelijkertijd in zelfgemaakt speelgoed uit zijn jeugd de inspiratie gevonden voor een oplossing. De Mine Kafon heeft zowel artistieke als sociale betekenis, en een onweerstaanbare feelgood die het volkomen begrijpelijk maakt dat Hassani binnen enkele maanden na zijn studie aan de Design Academy in Eindhoven bijkans wereldberoemd werd.
De Mine Kafon is op de keper beschouwd een ultieme test voor de levensvatbaarheid van Dutch Design. In de jaren negentig verwierf de conceptuele en uiterst persoonlijke aanpak van Dutch designers als Jurgen Bey, Hella Jongerius en Richard Hutten wereldroem. Hoewel het uiterlijk vaak radicaal leek, bewoog het werk zich veelal braafjes tussen vaas, lamp en leunstoel.
In navolging van de Design Academy stimuleerden veel designopleidingen de ambitie van ontwerpers om bij voorkeur te willen exposeren in musea en galeries. Hierdoor transformeerden veel instituten langzaam tot producenten van mediarijp design. In de hoop dat met de ambitie van Dutch Design ook de emancipatie van vormgeving als kunstvorm gestalte had gekregen, bleek de promotie naar de eregalerij van de schone kunsten evenwel ook een proces van mummificatie. Zo werd het design immers geheel ontdaan van zijn sociale betekenissen, die zo eigen zijn aan de oorspronkelijke aard van de discipline. Zelfs de designscholen begrepen dat het zo niet verder kon. Zij vertroetelen de Mine Kafon nu als een ontwerp dat niet alleen persoonlijk en conceptueel is, maar ook een nadrukkelijke sociale ambitie heeft.
Maar laten we het duidelijk stellen: die sociale kwaliteit is slechts schijn en het ontwerp is oneerlijk en immoreel. De ontwerper van de Mine Kafon belooft meer dan hij ooit kan waarmaken. Het apparaat werkt alleen als de wind waait. Ondanks de toepassing van gps is er nog niet het begin van een verwachting dat alle mijnen in een oorlogsveldje ermee onschadelijk gemaakt zullen worden.
„Elke mijn die opgeruimd wordt is er een”, zegt de ontwerper op zijn website. Dit durft op het eerste gehoor niemand te ontkennen, maar het is natuurlijk klinkklare flauwekul. Tot het moment dat echt al het oorlogstuig uit een gebied is weggehaald, staat het betreden ervan gelijk aan Russische roulette. Overal waar de Mine Kafon zijn werk heeft gedaan, zullen bewoners niet zonder intens knagende twijfel hun gewassen verbouwen of een spelletje voetbal spelen. De Mine Kafon is als een mooie auto die slechts lukraak remt.
Wat het design van de Mine Kafon zo onverdraaglijk maakt, is niet eens zozeer de voor dit product zo onverwacht verleidelijke esthetiek. De Mine Kafon is simpelweg onverdraaglijk omdat het product dodelijk is. Het succes dat gevierd wordt, is niet de hoop op een veilig, voormalig oorlogsgebied, maar is de tegenwoordige mediaoogst die Dutch Design ten deel valt. Alle betrokkenen weten wat eraan schort. Als een soort prinsen Diana beoogt de maker van de Mine Kafon immers „bewustzijn”.
De Mine Kafon is niet gekocht door het Pentagon, maar door het Museum of Modern Art.
De perversiteit van dit soort succes, die de weerlozen in de wereld valse hoop geeft en hun leven in de waagschaal stelt, is in dit geval geheel te wijten aan de eertijds zo verfrissende, maar inmiddels kritiekloze aanpak van Dutch Design. Eenmaal toegepast op een schijnbaar maatschappelijk relevant product lijkt het plotseling niemand iets te kunnen schelen dat de Mine Kafon een levensgevaarlijk idee is. In een constellatie waarbij te velen – van de overheid tot de docenten – zijn gaan geloven in hun eigen mediasucces, is een designschool evenwel ten dode opgeschreven.
Designscholen moeten onmiddellijk hun taak als opleidingsinstituut weer serieus nemen en daarvoor een integere ontwerpopvatting ontwikkelen, die niet de maker, maar de mens centraal stelt.
Timo de Rijk is verbonden aan de TU Delft, bijzonder hoogleraar design cultures aan de VU Amsterdam en voorzitter van de Beroepsorganisatie Nederlandse Ontwerpers (BNO). Hij schrijft dit stuk op persoonlijke titel.