Het nieuws van dinsdag 29 januari 2013

o, zoete onbereikbaarheid

als kind al bezat ik een zwak voor glinsterkwallen, keizerpinguïns: zwaar en ijlmaar zacht als paleizen stonden ze rechtop in water en ijs, als wachtkamersop een uitkijk naar binnen – daarom wilde ik worden: koninginneneerst juliana, later de dame die full colour over haar heen kwam.deze, de mantelglanzende ging ik worden: beatrix leek haalbaar in die dagenik was vijf, deed mijn best haar geheim te kraken: ’s avonds stond ik in de tuin sjieke liedjes te neuriën, overdag op de dam wierp ik druiven naar landgenoten ik struinde kermissen af, stalkte majorettes, tot ik tot mezelf kwam, opgaf.nu pas, vannacht – net nu ik groot, gelukkig en eenzaam wasnu stond zij daar, een schemer aan het hoofd van mijn dromende lichaamen links van mij duikelde de zon en rechts begon zij rustig te stormen, oranjedaalde ze over me neer, met alle gloeitristesse die ze had, languit stamelend:‘wij wilden een slagregen zijn voor onze geliefden, fluisterdauw uitspreidenover de doden, de jaren alleen wilden wij breken met koele wintervuistengroene duinen verflensen met zonlicht, kortom: wat mensen doen, wij wildenkinderen, ouders, een man wilden wij, maar ze werden windstil rondom ons.’ ze toonde mij hoe ze boog en het ging niet: ze werd heldere mist, kou minus hitteknipte zich los – vannacht lig ik wakker, stuurloos als een wapperend lint.envoi:u bent mooi majesteit, soeverein en mooi, nu het verdriet om u heen komt bloeienu bent mijn eigen aangetaste moeder, diep in haar vermoedde ik uw ijs, uw wateru was mijn jeugd, zoete onbereikbaarheid – en omdat dit mijn laatste verzen zijnschenk ik ze u, om er onze prinses in terug te vinden: beginnend meisje van vijf.

o, zoete onbereikbaarheid

als kind al bezat ik een zwak voor glinsterkwallen, keizerpinguïns: zwaar en ijlmaar zacht als paleizen stonden ze rechtop in water en ijs, als wachtkamersop een uitkijk naar binnen – daarom wilde ik worden: koninginneneerst juliana, later de dame die full colour over haar heen kwam.deze, de mantelglanzende ging ik worden: beatrix leek haalbaar in die dagenik was vijf, deed mijn best haar geheim te kraken: ’s avonds stond ik in de tuinsjieke liedjes te neuriën, overdag op de dam wierp ik druiven naar landgenotenik struinde kermissen af, stalkte majorettes, tot ik tot mezelf kwam, opgaf.nu pas, vannacht – net nu ik groot, gelukkig en eenzaam wasnu stond zij daar, een schemer aan het hoofd van mijn dromende lichaamen links van mij duikelde de zon en rechts begon zij rustig te stormen, oranjedaalde ze over me neer, met alle gloeitristesse die ze had, languit stamelend:‘wij wilden een slagregen zijn voor onze geliefden, fluisterdauw uitspreidenover de doden, de jaren alleen wilden wij breken met koele wintervuistengroene duinen verflensen met zonlicht, kortom: wat mensen doen, wij wildenkinderen, ouders, een man wilden wij, maar ze werden windstil rondom ons.’ze toonde mij hoe ze boog en het ging niet: ze werd heldere mist, kou minus hitteknipte zich los – vannacht lig ik wakker, stuurloos als een wapperend lint.envoi:u bent mooi majesteit, soeverein en mooi, nu het verdriet om u heen komt bloeienu bent mijn eigen aangetaste moeder, diep in haar vermoedde ik uw ijs, uw wateru was mijn jeugd, zoete onbereikbaarheid – en omdat dit mijn laatste verzen zijnschenk ik ze u, om er onze prinses in terug te vinden: beginnend meisje van vijf.