Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.

Economie

Het einde van de sociale architectuur

In Nederland wordt sociale woningbouw van oudsher door de beste architecten ontworpen. Door het regeerakkoord komt nu een eind aan die lange traditie van ‘staatsarchitectuur’.

Het einde van een tijdperk is in zicht in de Nederlandse architectuur. Het duurde even voor iedereen het besefte, maar uitvoering van het regeerakkoord van het kabinet-Rutte II betekent het einde van de beroemde Nederlandse sociale woningbouw. Op alle huurwoningen van een corporatie wil het kabinet een inning heffen. Dat moet in totaal 2 miljard euro opleveren. Hierdoor hebben de corporaties in de nabije toekomst geen geld meer om nieuwe sociale woningen te bouwen, zo hebben ze de afgelopen weken laten weten.

Het naderende einde van de sociale woningbouw betekent ook het einde van de lange Nederlandse traditie om sociale huurwoningen te laten ontwerpen door bekende architecten. Anderhalve eeuw heeft deze traditie geduurd. Vanaf het begin was sociale woningbouw voor de woningbouwverenigingen en corporaties niet alleen een kwestie van degelijke onderkomens voor een betaalbare prijs, maar ook een culturele daad die de bewoners moest ‘verheffen’.

Voor de eerste woningcorporaties in de tweede helft van de negentiende eeuw werden opgericht, bemoeiden architecten zich nauwelijks met massawoningbouw en ontwierpen ze kerken, overheidsgebouwen, villa’s voor de welgestelden en andere prestigieuze gebouwen. Maar woningcorporaties gaven de beroemdste Nederlandse architecten opdracht om zoiets gewoons als sociale woningbouw te ontwerpen. Hendrik Berlage, Marinus Granpré Molière, Hendrik Wijdeveld, Mart Stam, Aldo van Eyck, Herman Hertzberger, Carel Weeber, Mecanoo, Rem Koolhaas – bijna alle grote namen uit de moderne Nederlandse architectuur hebben sociale woningen ontworpen. Hierdoor zijn ongewoon veel sociale woningcomplexen doorgedrongen tot de canon van de moderne Nederlandse architectuur, van Het Schip van Michel de Klerk uit 1917, het mooiste van de arbeiderspaleizen van de Amsterdamse School, tot de bijna voltooide De Tribune, een spectaculair 200 meter lang stedelijkevernieuwingsgebouw van Claus en Kaan in de Amsterdamse Vogelaarwijk Geuzenveld-Slotermeer.

Dat massawoningbouw in Nederland een taak voor de beste architecten was, maakt de Nederlandse architectuur ‘socialer’ dan die in de meeste andere Europese landen. „Nederland is niet helemaal uniek in Europa als het om sociale woningbouw gaat”, zegt architectuurhistoricus Hans Ibelings. „Zweden en Frankrijk hebben bijvoorbeeld ook veel sociale huurwoningen. Maar landen als Spanje, Italië hebben ze bijna helemaal niet, en Duitsland veel minder.”

Globalisering

In 2010 publiceerde Ibelings Europese architectuur vanaf 1890 en onlangs Shifts, over de fundamentele veranderingen die nu plaatsvinden in de Europese architectuur. Meer dan in de rest van de wereld had de Europese architectuur in de twintigste eeuw een publiek, sociaal karakter, laat Ibelings zien in Europese architectuur sinds 1890. Na de industriële revolutie werd architectuur een overheidstaak en werden gebouwen als scholen, ziekenhuizen, bibliotheken en theaters – en in Nederland dus ook sociale woningen – gebouwd in opdracht van overheden en (semi-)publieke instituties. Maar, zo vervolgt Ibelings in Shifts, vergrijzing, krimp van de bevolking, de economische neergang van Europa en vooral de globalisering maken een einde aan het tijdperk van de Europese, sociale architectuur. „Het naderende einde van de sociale woningbouw laat zien dat Nederland in Europa geen uitzondering is: de globalisering doet ook hier haar werk”, zegt Ibelings. „Ook wat architectuur betreft past Europa zich aan de rest van de wereld aan. In het grootste deel van de wereld wordt slechts 5 procent van de gebouwen ontworpen door architecten.”

Vinexwijken

Volgens Ibelings begon het einde van de Nederlandse sociale woningbouw al in 1994. Toen werden de corporaties verzelfstandigd en alle rijkssubsidies van de sociale woningbouw afgeschaft. Ibelings: „Toen al nam de overheid afscheid van de volkshuisvesting, al bleef de V van het ministerie van VROM staan voor volkshuisvesting.” Voortaan moesten de corporaties zelf voor hun financiering zorgen en werd hun rol in de woningbouw kleiner. De nieuw te bouwen vinexwijken zouden slechts voor 30 procent bestaan uit sociale huurwoningen en voor 70 procent uit koopwoningen die voornamelijk door projectontwikkelaars werden gebouwd. In eerder gebouwde woonwijken, zoals de bloemkoolwijken uit de jaren tachtig, was de verhouding omgekeerd.

Toch waren de corporaties ook de afgelopen twintig jaar belangrijk voor de sociale woningbouw, vindt Jurgen van der Ploeg, een van de FARO architecten. „Daarin spelen de corporaties nog altijd de hoofdrol”, legt hij uit. „Zij financieren bijvoorbeeld grotendeels de stedelijke vernieuwing in de naoorlogse wijken. Ons Scala-gebouw, met tientallen koop- en socialehuurwoningen in Bos en Lommer in Amsterdam, hebben we een paar jaar geleden gebouwd in opdracht van een consortium van woningbouwverenigingen dat was opgericht voor vernieuwing van Amsterdam-Nieuw West. Het staat vlakbij de achtbaans ringweg in wat een paar jaar geleden tot de ergste Vogelaarwijk van Nederland was uitgeroepen. Daar gaat een projectontwikkelaar van zijn leven niet bouwen, dat is veel te riskant.”

Bovendien zijn corporaties in heel Nederland nu bezig met het ‘duurzamer’ maken van hun oude woningen. „En duurzaamheid is een van de belangrijkste thema’s in de architectuur van nu”, zegt Van der Ploeg. „De corporaties investeren nu veel in betere isolatie en dergelijke om de oude huizen te laten voldoen aan de huidige eisen van duurzaamheid. Maar daar is door de heffing op corporatiewoningen die het kabinet in het vooruitzicht heeft gesteld straks geen geld meer voor.”

Voor FARO architecten waren de corporaties al belangrijk toen het bureau ruim twintig jaar geleden begon. „We kregen onze eerste opdracht van een woningbouwvereniging”, zegt hij. Dit geldt ook voor de meesten van zijn generatiegenoten. Marlies Rohmer, Mecanoo, Molenaar & Van Winden – allemaal kregen ze als jonge architecten hun eerste opdrachten van corporaties. Zo hebben de corporaties een belangrijke bijdrage geleverd aan het Gouden Tijdperk van de Nederlandse architectuur, zoals de jaren 1985-2010 nu bekend staan.

Ook in 2012 zijn de corporaties nog belangrijk voor FARO architecten. „60 procent van onze lopende opdrachten is afkomstig van corporaties”, zegt Van der Ploeg. „We moeten het bureau halveren als die worden afgeblazen.” Sinds de financiële crisis spelen de corporaties zelfs weer de hoofdrol in de Nederlandse woningbouw. Namen ze in 2008 slechts 17 procent van de woningbouwproductie voor hun rekening, in 2011 was dat percentage gestegen tot 62 procent. Van der Ploeg: „Terwijl de projectontwikkelaars hard op de rem hebben getrapt, investeren de corporaties nog altijd 3 à 4 miljard in de woningbouw. Zij hebben de woningbouw nog een beetje aan de gang gehouden.”

Het Wilde Wonen

Als de corporaties stoppen met het bouwen van woningen, dan wordt Nederland een land als de meeste andere westerse landen waar woningen worden gebouwd door projectontwikkelaars en door particulieren. Dit laatste betekent dat nu eindelijk het tijdperk van het Wilde Wonen lijkt aan te breken, zo stelt Carel Weeber tevreden vast. Vijftien jaar geleden lanceerde Weeber, die tegenwoordig Carlos heet en op de Antillen woont, het Wilde Wonen en riep hij in een interview in deze krant op om een einde te maken aan wat hij de Nederlandse ‘staatsarchitectuur’ van de corporaties noemde. Net als in alle andere westerse landen moest het ook in Nederland gewoon worden dat iedereen die dat wil naar eigen inzicht zijn huis kan bouwen op een betaalbare kavel. Maar al leek het Wilde Wonen perfect te passen bij de neo-liberale tijdgeest, het kwam toch nauwelijks van de grond. Met uitzondering van een paar steden, zoals Almere, bleef het Wilde Wonen beperkt tot kleine buurtjes in de vinexwijken.

Maar nu gaat het Wilde Wonen dan eindelijk doorbreken, gelooft Weeber. „Er was enige tijd voor nodig om de weerstanden tegen drastische stappen te overwinnen”, zo laat de geestelijk vader van het Wilde Wonen weten in een e-mail. „Wat staat Nederland nu onherroepelijk te wachten? De corporaties worden onhoudbaar en daarom opgeheven. Hun woningbestand komt in collectief of individueel particulier bezit. Er ontstaat een nieuwe, kleinschalige particuliere eigendomsstructuur. Doordat honderdduizenden voormalige huurwoningen in de verkoop komen, dalen de woningprijzen. Het bouwen van de goedkope particuliere woning wordt ook in Nederland standaard en daarmee dus ook het Wilde Wonen: de tijd van de planners is voorbij.”

Maar Van der Ploeg vindt dit een ongewenste toekomst. „Het Wilde Wonen is en blijft alleen maar betaalbaar voor mensen met hogere inkomens”, zegt hij. „Voor een beetje kavel ben je, zeker in de Randstad, al gauw twee ton kwijt. Voor mensen met een lager inkomen biedt het Wilde Wonen dan ook geen oplossing. Van een liberale partij als de VVD begrijp ik dat ze het einde van de sociale woningbouw toejuichen. Maar de PvdA, van oudsher de partij van de volkshuisvesting, kan dit toch niet willen.”