Ik wandelde over het Westergasterrein in Amsterdam. In een van de gebouwen was een bijeenkomst van het bedrijf Facebook. Ik liep naar binnen en kreeg meteen een badge en een stift. Ik mocht er zelf mijn naam opschrijven en het ding aan een koord om mijn nek hangen. Er was espresso en er waren koekjes in twaalf smaken.
Mensen die naar een Diesel-feest komen praten over Diesel, dat vinden ze leuk
Op het podium een zwetende jongen.
Een Amerikaan, zo te horen.
Hij liet met behulp van staafdiagrammen en grafieken zien hoe je de Facebookgebruiker als bedrijf het best kon benaderen. Hoe je hem het best spullen kon verkopen dus. De beste manier was als de Facebookgebruiker het bedrijf ook daadwerkelijk als vriend zag. Iemand van wie je graag wilt horen hoe het met hem gaat. Iemand ook die je persoonlijk benadert en die niet schroomt om te laten weten hoe hij zich voelt.
Om mij heen jongens en meisjes uit de reclamewereld, de een nog geïnteresseerder dan de ander.
Tijdens de eerste coffee break zei een meisje dat dit was waar marketeers al jaren op zaten te wachten. Ontroerd was het woord niet, maar ze was geraakt door de enorme mogelijkheden. Dat je met z’n allen ging stappen als je een ‘vriend’ van spijkerbroekenmerk Diesel was bijvoorbeeld. En dat je dan allemaal een gratis feest – of een drankje – kreeg en dat je dan allemaal kleding van Diesel aan had en elkaar bewonderde en dat je dan nog meer inspiratie kreeg om producten van Diesel te kopen. Ze had het bewust over Diesel omdat ze daar niet voor werkte. Haar eigen opdrachtgevers gaf ze niet prijs, dat hoorde niet.
Ik zei dat het ook averechts kon werken. Dat je in je Diesel-broek naar een Diesel-feest ging en dat al die andere mensen in Diesel-kleding ook behoorlijk konden tegenvallen omdat je bijvoorbeeld geen conversatie had en dat je dan kon besluiten om maar helemaal geen Diesel-kleding meer te kopen.
Ze moest lachen.
Dat soort mensen bestonden niet.
„Mensen die naar een Diesel-feest komen praten over Diesel, dat vinden ze leuk.”
De mededeling kwam dat de coffee break langer ging duren.
De presentator had een kop koffie over zijn blouse gekregen.
Ik zag hem vloekend voorbijkomen op weg naar het toilet, achtervolgd door een assistente met een theedoek.
Een jongen die stevig aan een filtersigaret zoog, zei dat er, als het aan Facebook lag, in de toekomst misschien wel geen landen meer waren. Hij vond landen sowieso een achterhaald idee. Er kwamen gemeenschappen van mensen met dezelfde interesses en ieder mens was dan lid van een stuk of twintig gemeenschappen.
„En de bejaarden dan?”, vroeg ik.
„Bejaarden doen sowieso niet mee”, zei hij. „Die zijn commercieel niet interessant. In het beste geval zou je kunnen zeggen dat dat dan ook een gemeenschap is. Een gemeenschap van mensen die er niet bij horen. Ik heb geen idee hoe die communiceren.”
Hij sloot af met: „Het doet er ook niet toe.”