Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Economie

Waarom het CDA z'n zetels verloor

Verliest het CDA door de ontkerkelijking? Er is meer aan de hand, stellen Manfred te Grotenhuis en Tom van der Meer.

Ooit stemden 2,6 miljoen Nederlanders op het CDA. Dit was toen goed voor 41 zetels. De partij nam zoals zo vaak het voortouw in de kabinetsformatie en leverde bijna gewoontegetrouw de premier. Bij de jongste verkiezingen werd er 801.620 keer op het CDA gestemd. De hieruit resulterende dertien zetels zijn een historisch dieptepunt. Tussen het tijdstip waarop het CDA de machtigste partij was en de vrije val zitten zes jaren.

Het is verleidelijk om de ontkerkelijking aan te wijzen als oorzaak van het electorale verval van het CDA. Rond 1970 beschouwde 60 procent van de Nederlanders zich als kerklid en tegenwoordig nog maar 30 procent. Minder kerkleden betekent minder stemmen op het CDA, is dan de redenering.

Deze verklaring vormt hoogstens het halve verhaal. In vergelijking met 1971, toen de voorlopers van het CDA samen 58 zetels haalden, heeft het dalend aantal kerkleden geleid tot een verlies van maximaal dertien zetels. De ontkerkelijking verloopt daarentegen langzaam. Per vijf jaar daalt het aandeel kerkleden met ongeveer 4 procentpunt. De grote verliezen in 2010 en 2012 kunnen dus allerminst worden toegerekend aan de daling van het aantal kerkleden.

Het CDA heeft ook zetels verloren doordat de bijna vanzelfsprekende gunst van de kerkleden afnam. In 1971 stemde meer dan de helft van hen op het CDA (en 5 procent van de onkerkelijken), in 2010 was dit nog maar een kwart (en opnieuw 5 procent onkerkelijken). Die afname van loyaliteit is evenwel geen constante, neergaande ontwikkeling. Zo stemde in 2002 nog 47 procent van de kerkleden en 15,5 procent van de onkerkelijken op het CDA. Dit leverde het CDA onder aanvoering van Jan Peter Balkenende 43 zetels op. Verder had het CDA tot 1994 weinig te lijden van de enigszins verminderde loyaliteit van zijn traditionele achterban – dit werd vrijwel volledig werd gecompenseerd doordat onkerkelijken meer dan gemiddeld op het CDA stemden. Pas in 2010 en 2012 kwam de ontrouw van kerkelijke kiezers pas goed aan het licht. CDA-kiezers stapten massaal over naar VVD, PVV en – in mindere mate – D66.

Hoe kan het dat kerkelijke kiezers zo massaal en zo plotseling overstapten naar niet-religieuze partijen? Het is onwaarschijnlijk dat ze hun geloofsovertuiging niet langer meewegen in hun partijkeuze. Hiervoor is het zetelverlies veel te abrupt.

De verklaring voor het verlies tijdens de laatste twee verkiezingen ligt veeleer bij het CDA zelf. De partij heeft haar thema van normen en waarden recentelijk ingeruild voor economisch-conservatieve onderwerpen. Juist doordat het CDA zich bewust niet meer op bij uitstek christelijke onderwerpen als gezinspolitiek en normen en waarden profileerde, werd de partij inwisselbaar voor andere (rechtse) partijen. De partij ging de concurrentie aan met VVD, PVV en D66, op onderwerpen waarop deze partijen een veel uitgesprokener profiel hebben. Het CDA werd hierdoor een slap aftreksel: economisch de lightversie van de VVD, cultureel de lightversie van de PVV en Europees de lightversie van D66.

Het is merkwaardig dat het CDA zijn eigen succesvolle kernthema ‘normen en waarden’ uit zijn handen liet kletteren. Nog altijd associëren kiezers het CDA allereerst met juist dit thema. Bovendien vinden burgers omgangsvormen het belangrijkste maatschappelijke probleem, toont onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau elk kwartaal. Balkenende kon weinig handen en voeten geven aan het thema, ook al maakte dit weinig uit voor de kiezersgunst. Pas toen de partij het thema opgaf en op een meer economisch-conservatieve koers inzette, verloor het de kiezersgunst.

Het CDA lijkt te zijn vergeten wat de partij uniek maakt in de Nederlandse politiek. De commissie-Frissen concludeerde na de verkiezingsnederlaag van 2010 dat het CDA de inhoud en zijn profiel had verwaarloosd. Het Strategisch Beraad zette vervolgens evenwel een zogenoemde nieuwe koers uit in het ‘radicale midden’. De vooral aan rechts verloren kerkelijke kiezers laten zich niet vanzelfsprekend terugwinnen met een linksere koers en met economische thema’s als hypotheekrenteaftrek, vlaktaks en milieu. Bij de verkiezingen van 2012 kwam de klemtoon op de ‘nieuwe moraal’ te laat en te halfslachtig.

Zwartgalligheid over het bestaansrecht van het CDA is overdreven. Weliswaar is het kerkelijke electoraat veel kleiner geworden, maar het betreft nog altijd rond de drie miljoen mensen. Als de helft van hen op het CDA stemt, komt dit overeen met 25 zetels. Voeg je hierbij nog de ‘gebruikelijke’ 5 procent onkerkelijken, dan worden het er zo dertig.

Die kerkelijke kiezers laten zich niet vanzelfsprekend terugwinnen. Zonder een heldere en consistente koers die aan die kerkelijke kiezer appelleert en die het CDA uniek maakt in het Nederlandse partijlandschap – op christelijke beginselen gestoelde normen en waarden – zal dit ook niet snel gebeuren.

Manfred te Grotenhuis is universitair docent kwantitatieve analysetechnieken aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Tom van der Meer is universitair hoofddocent politicologie aan de Universiteit van Amsterdam. Dit stuk is een samenvatting van een hoofdstuk uit het boek Dood of wederopstanding? Over het christelijke in de Nederlandse politiek, dat vandaag is verschenen bij uitgeverij Boom.