‘Een journalist, die met opgeheven vinger door de wereld trekt belemmert zijn eigen uitzicht, terwijl als hij al applaudisserend nieuws gaat garen niet kan horen wat er eigenlijk gezegd wordt.”
Het is een typerend citaat uit de afscheidsrede ‘De verheven boodschapper’, van de man die bijna dertien jaar (van 1970 tot 1983) als hoofdredacteur de belichaming was van NRC Handelsblad, André Spoor, die gisteren op 81-jarige leeftijd in zijn woonplaats Ommen is overleden. Typerend voor zijn kritische zin en intellectuele helderheid. Uitgesproken ook met een zweempje ironie.
Hij kwam uit een artistieke familie, studeerde theologie in Utrecht en maakte die studie in Leiden af. Die keuze had zijn vader, generaal Simon Spoor, tevens begaafd pianist, bevreemd. Het was geen brandend geloof dat hem die kant op dreef en wat daarvan over was, verdween bij de studie. Aan de andere kant, hij las veel en ontwikkelde zich tot bewonderend kenner van Thomas Mann en andere groten van de literatuur.
Een brede belangstelling en de behoefte daaraan vorm te geven, dreef hem naar de journalistiek. Hij begon bij het Nieuw Utrechts Dagblad, kopblad van Het Parool. Binnen een jaar belandde hij via J.L. Heldring op de buitenlandredactie van de oude NRC.
Enkele jaren later, Spoor was nog geen dertig, volgde het correspondentschap voor regionale kranten, de Gemeenschappelijke Pers Dienst, in Bonn. De zeven jaar bij de GPD waren belangrijk voor zijn vorming als journalist, voortgedreven door nieuwsgierigheid naar politieke ontwikkelingen en de toen alles overheersende Oost-West-tegenstelling. Maar ook zijn diepgaande interesse voor cultuur kwam van pas.
Begin 1964 ging hij voor de GPD naar Washington, de enige vaste correspondent in de Amerikaanse hoofdstad, in een tijd waarin de grote kranten slechts losse medewerkers in de VS hadden. Vier jaar zou hij het tijdperk van president Lyndon Johnson volgen. Het begon met het optimisme van de ‘Great Society’ en de aanzwellende zwarte burgerrechtenbeweging om te verzanden in de uitzichtloze oorlog in Vietnam. Vanaf het begin van die oorlog was Spoor een kritische volger van het Amerikaanse beleid, slechts schoorvoetend gevolgd door de GPD-kranten, die zich afvroegen of hij niet te zeer tegen de stroom in roeide.
Niet dat Spoor sympathie voor of illusies over het communistische regime in Hanoi koesterde. Maar het Vietnambeleid van Washington zag hij als een stupide en uitzichtloze interventie.
De jaren in Washington versterkten zijn internationale oriëntatie en hij benutte de tijd ook om te analyseren hoe grote kranten, zoals The New York Times en de Washington Post, hun formules uitbouwden en omgingen met de concurrentie van televisie. Hij leerde er ook van dat televisie een stimulans kon zijn voor kranten om hun lezers beter voor te lichten door analyses en goede berichtgeving.
In 1968 keerde Spoor terug. Hij werd vanuit Rotterdam, bastion van de Nederlandse Dagbladunie, gevraagd de hoofdredactie van het Amsterdamse Algemeen Handelsblad te versterken. Er volgden twee koortsachtige jaren in Amsterdam. Het Handelsblad kreeg een nieuwe lay-out, een opiniepagina, een dagelijkse kunstpagina en een tweede katern, Mens en Bedrijf. Bovendien trok hij jonge, talentvolle en snel gezichtsbepalende medewerkers aan, zoals filosoof Jaap van Heerden en jurist Frank Kuitenbrouwer en later Marc Chavannes, Adriaan van Dis, Lien Heyting, Rudy Kousbroek en Ben Knapen.
In 1970 vond de volgens Spoor onvermijdelijke fusie van de twee verlieslijdende kranten NRC en Algemeen Handelsblad plaats. In hoog tempo, met schoorvoetende redacties, werd die fusie in 1970 een feit.
De tijd was rijp voor een krant gemaakt vanuit een liberale geesteshouding, de zuilenmaatschappij voorbij. Niet langer zouden liberale politieke coryfeeën in die krant een forum hebben. Integendeel, volgens het eerste hoofdartikel weigerde de krant zich voortaan nog „te binden aan enigerlei partij of fractie”. Immers, dat zou de krant behoeden voor „verstarring”. De krant wilde zich voortaan richten „op een publiek dat bereid is na te denken”.
De krant was vernieuwend met het ruime aanbod van buitenlands nieuws. Op voorstel van chef kunst Bert Poll kreeg de krant naast een zaterdagbijlage ook een vrijdags Cultureel Supplement.
De eerste vier jaar verliepen voor NRC Handelsblad niet voorspoedig. Het aantal lezers daalde van 105.000 bij de fusie tot onder de 80.000 in 1974. Maar in dat jaar maakte de krant wel weer winst. Hij kon in die tijd een houding uitstralen van wat genoemd is ‘onnavolgbare nonchalance’, maar intussen was sprake van een niet aflatende zorg voor een „krant die voor belangstellende lezers onontkoombaar moet zijn”.
De omslag kwam in 1975. Door de ondergang van De Tijd, kreeg NRC Handelsblad een injectie van ruim 10.000 abonnees. De jaren erna groeide de krant jaarlijks met datzelfde aantal. Opeens wilde iedereen kwaliteitskranten maken nadat Spoor het begrip ‘quality paper’ had geïntroduceerd.
In zo’n krant paste ook aandacht voor geestelijk leven, vond Spoor. In een tijd dat God dood was verklaard, bestond wel degelijk behoefte aan weergave van ontwikkelingen op dit brede terrein, juist bij een liberale krant als NRC Handelsblad. Die aandacht kwam er in de doordeweekse krant en in de bijlage Onderwijs en Wetenschap. Als het aan de hoofdredacteur had gelegen was deze bijlage er eerder gekomen, maar de directie aarzelde en de Volkskrant was hem tot Spoors ergernis voor. Omdat hij met jaloezie keek naar de International Herald Tribune met onder meer de columns van Art Buchwald, startte de krant een hoek entertainende journalistiek: de Achterpagina.
Voor de buitenwacht maakte de snel groeiende krant een wat anarchistische indruk, waarin redacteuren en intelligente brievenschrijvers voor hun mening uitkwamen. Tegen lezers die klaagden over het gebrek aan (oud)liberale consistentie hield Spoor vol dat de krant voor alles een platform moest zijn van verschillende meningen. Het klinkt achteraf heel gewoon, maar in de jaren zeventig moesten dergelijke opvattingen nog duidelijk worden geschraagd. De krant ging in tegen de tijdgeest, die objectiviteit verwierp en polarisatie hoog in het vaandel had. Een tijdgeest die volgens Spoor vooral tot slordige journalistiek leidde.
Beroemd, en voor sommigen berucht, zullen ook de nabesprekingen van de krant zijn geweest, waarop de hoofdredacteur aantoonde hoe vaak hij het rode potlood had gehanteerd bij berichten die niet liepen of ronduit saai waren.
André Spoor was op een on-Hollandse manier van alle markten thuis. Op diners en ontvangsten die hij organiseerde in zijn Haagse huis, mengden bevriende gasten uit de ondernemerswereld, buitenlandse en Nederlandse diplomaten met politici, bevriende hoogleraren en met redacteuren en medewerkers van de krant, als een achttiende-eeuwse literaire salon uit Parijs.
Vrienden had Spoor vele, ook onder overheidsdienaren en hoogwaardigheidsbekleders, zoals hij ze benoemde. Tegelijk stond hij, als journalist vanuit zijn eigen achtergrond kritisch tegenover deze categorie. Ondanks alles wenste hij zichzelf als een ‘structurele buitenstaander’ te beschouwen.
Na bijna dertien jaar hoofdredacteurschap vond hij het welletjes. De krant stond op de rails, al was het niet volmaakt. Reden voor zelfgenoegzaamheid bij de redactie zag hij niet, wijzend op de concurrentie van de Volkskrant, maar hij ontwaarde er wel de tekenen van.
Hij was moe geworden van het „zeuren, zemelen, zeiken en zuigen om de redactie bij de les te houden”. Moe van een verschijnsel als de atv, een soort rust- en rijtijden schema voor journalisten, dat hij als walgelijk beschouwde en fnuikend voor een vak dat met de vrije geest in verband behoort te staan. Eind augustus 1983 volgde een groots afscheid; het A.S. Spoor Fellowship werd opgericht, dat redacteuren in staat stelde om gedurende een periode van drie tot negen maanden vrij te nemen met behoud van salaris om speciale onderwerpen te bestuderen.
Hij ging naar New York en nam een half jaar de tijd om te studeren, afstand te nemen en begon een column te schrijven. Maar de leiding van het Elsevier-concern waartoe NRC Handelsblad inmiddels behoorde, deed eind 1984 een beroep op hem om het weekblad waaraan de uitgever zijn naam ontleende, grondig te hervormen.
Zelf keek hij later met zeer gemengde gevoelens op deze tweede ‘zwoegpartij bergopwaarts’ terug. Het duurde niet lang; eind 1987 onderging hij een hartoperatie en de directie verbood hem terug te keren. Kort daarna begon hij aan een nieuwe werkzame periode als correspondent voor NRC Handelsblad in een ander brandpunt van de Duitse cultuur, Wenen, tot zijn pensioen in 1996. Hij ging vooral om de cultuur op te snuiven, maar in die jaren waarin de Berlijnse Muur viel en het communisme in Oost-Europa in elkaar zeeg, gebeurde er politiek veel in Oostenrijk. Hij beschreef het isolement waarin het land zich bevond door Kurt Waldheim tot president te kiezen, een man die loog over zijn naziverleden, de opkomst van de neofascist Haider en de verkrampte Europese reacties daarop. Maar hij schreef bovenal hartveroverend over cultuur.
Spoors adagium dat een journalist niet op een bepaalde leeftijd wettelijk wordt uitgerangeerd, werd waargemaakt. In zijn boek Sissi en ander ongerief, is veel van de weerslag van dit correspondentschap te vinden. Na zijn pensionering zou hij nog jaren toezicht houden op de Postdoctorale opleiding journalistiek aan de Erasmus-universiteit in Rotterdam. Voor toekomstige journalisten zullen in zijn achterhoofd de vragen hebben meegespeeld die hij in ‘De verheven boodschapper’ had opgeworpen: „Beschikt een journalist over de training, de werktuigen om plaatsvervangend voor de burger een duizendpoot te zijn? Een monstertor, die twee pootjes achter de oren houdt om beter te horen, met andere diep moet graven, weer met andere schakeringen moet optekenen, gegevens moet natrekken, achter de horizon moet reiken, de analyseermachine moet bedienen, verbeeldingskracht moet hebben, moet kunnen gissen. En dit alles, alsof de duizendpoot ook maar een mens is, zonder vrees of voorkeur, onafhankelijk en zonder tendens.”
Aan deze necrologie is meegewerkt door Herman Amelink, Hubert Smeets, wijlen J.R. Soetenhorst (lid van de hoofdredactie van 1972 tot 1985) en Hans Steketee