Nederland moet zich terugtrekken uit de euro, het Europees parlement kan worden opgedoekt en de Europese politiek moet een samenwerkingsverband zijn op basis van de nationale soevereiniteit. Dat is namelijk de enige houdbare positie. Aldus Thierry Baudet, recent gepromoveerd op een proefschrift dat in Nederland verschenen als De Aanval op de Natiestaat. Baudet deed zijn voorstellen deze maand tijdens de vierde H.J. Schoo-lezing in De Rode Hoed.
Volgens Baudet is de nationale soevereiniteit de enig houdbare positie in een wereld die democratisch wil blijven. De huidige Europese samenwerking in het Europees parlement is supranationaal, een vorm die uiteindelijk zal leiden tot federalisme. Zo’n democratische en federale Europese staat is volgens Baudet echter onmogelijk. De verschillen tussen landen zijn te groot: op Europees niveau is geen stem des volks of gevoel van nationale of culturele eenheid die sterk genoeg is om een democratie met vrije instituties in rechtspraak en openbaar bestuur te kunnen ondersteunen.
Het pleidooi van Baudet wordt echter gehinderd door één fundamenteel gebrek: de natiestaat, zijn troefkaart, is zelf morsdood. Het tijdperk van de soevereine natiestaat waarin burgers, verenigd onder de vlag van nationale eenheid, gezamenlijk hun lot bepaalden is voorbij. Dat heeft twee belangrijke oorzaken. Allereerst staat de natiestaat machteloos tegenover een economie die lak heeft aan landsgrenzen. Daarnaast is de natiestaat als culturele eenheid in verval.
De natiestaat – de staatsvorm waarbij een nationaliteit samenvalt met de moderne, democratische staat – is op de schaal van de geschiedenis betrekkelijk jong. Staten en wereldomspannende rijken waren er al sinds de geschreven geschiedenis, maar de natiestaat is een negentiende-eeuws verschijnsel.
De moderne democratische staat ontstaat tijdens de Verlichting in de zestiende en zeventiende eeuw, met als hoogtepunt het werk van de Britse filosoof John Locke. In 1689 publiceerde hij Two Treatises of Government, waarin hij stelde dat een regering alleen kan regeren als er instemming van het volk is. Franse filosofen als Rousseau namen zijn ideeën over, en tijdens de Franse Revolutie werden ze werkelijkheid.
De Verlichtingsidealen van Locke en de Franse filosofen hebben een universeel karakter. Zoals de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens zouden ze altijd, overal en voor elk individu moeten gelden, ongeacht de specifieke cultuur waarin iemand woont. Dit universele karakter verklaart voor een deel waarom Napoleon, die na de Revolutie aan de macht kwam, ernaar streefde de rest van Europa even Verlicht te maken als het nieuwe Frankrijk. In Polen bijvoorbeeld schafte hij het lijfeigenschap af en in de veroverde gebieden voerde hij de Code Napoleon in.
Maar de intocht van Napoleons legers in onder andere Duitsland en Rusland had ook een ander effect. Jonge generaties keerden zich af van de universele pretenties van de Verlichting, en richtten hun intellectuele zoektocht niet op een universele menselijke natuur, maar op de Romantische gedachte dat elk individu en elke groep uniek is. Deze Romantiek inspireerde onder andere het nationalisme. Zonder nationalisme was de stichting van sterke en soevereine natiestaten niet mogelijk geweest.
De Romantiek en Verlichting droegen dus beiden bij aan het grote succes van de natiestaat, een pact tussen de democratische en individuele rechten van de Verlichting, en het sterke collectieve fundament van verbondenheid door een gedeelde nationaliteit van de Romantiek.
Waar de Romantiek en de Verlichting elkaar vonden is het begrip zelfdeterminatie. Voor Locke, die de moderne democratische staat inspireerde, was zelfdeterminatie het hoogste goed. Afhankelijke en onderworpen mensen zonder rechten zijn een soort slaven, vond hij. Locke had een (zeker voor zijn tijd) betrekkelijk individualistische benadering van politieke rechten. Maar politieke (en economische) rechten zijn op wereldschaal ook collectief. Naast de individuele zelfdeterminatie is er de zelfdeterminatie van de groep, van de natie, onderscheiden van de andere naties door verschillen in taal, cultuur en geschiedenis.
De vraag is echter wat zulke zelfdeterminatie vandaag de dag nog betekent. In 1999 zei Tony Blair in een speech dat natiestaten die in de mondiale economie denken hun problemen alleen op te kunnen lossen bedrogen uit zullen komen: „If the markets don’t like your policies, they will punish you.” De uitspraken van François Hollande en Angela Merkel, waarin ze de wens uitten om het primaat van de politiek over dat van de rating agencies te herstellen, komen op hetzelfde neer: volledig soevereine nationale zelfdeterminatie staat onder grote druk.
Toen de natiestaat in de negentiende eeuw tot wasdom kwam, vielen de grenzen van landen in de meeste gevallen ook samen met die van de economie. Er was internationale handel, maar niet op de schaal en de geïntegreerde wijze zoals nu. Tegenwoordig bedreigt de internationale economie het ideaal van zelfdeterminatie. Bewegingen als Occupy Wall St. zijn daarvan de machteloze, maar wel kenmerkende verschijningsvorm: een grote groep mensen die inspraak eist, maar tegen ondoordringbare muren oploopt. Wat zou John Locke daarvan zeggen?
In een geglobaliseerde economie vraagt zelfdeterminatie steeds meer om verregaande internationale samenwerking, waarbij de soevereiniteit op zijn best gedeeld wordt. Samenwerken op basis van de soevereiniteit van de natiestaat blijkt in de praktijk moeizaam of zelfs onwerkbaar: overheden streven hun eigen belangen na en kunnen door onderlinge concurrentie niet slagvaardig opereren. De problemen die de VN-veiligheidsraad heeft om het eens te worden over de juiste aanpak van Syrië kunnen zich ook economisch voordoen als er geen centraal gezag is dat dwingende maatregelen op kan leggen, waardoor bijvoorbeeld banken de vrolijke winnaars zijn.
Tegelijkertijd zorgt de globalisering voor uitholling van de nationale eenheid. Binnen Nederland is een tweedeling ontstaan die de nationale identiteit verscheurd. In 2008 zei Geert Wilders tijdens de Algemene Beschouwingen: „Nederland is allang niet meer het Nederland waarin we zijn opgegroeid. Er is ook niet meer één Nederland. Er zijn twee Nederlanden. Het Rijk van Balkenende is een Koninkrijk van twee Nederlanden.”
Die analyse van Wilders is correct. Globalisering is niet alleen een economisch, maar ook een sociaal en cultureel fenomeen. Nederland heeft er nu zo’n tien jaar integratiedebat op zitten. Dat debat ging over identiteit, over ‘wij’, in het mondiale netwerk van individuen. Grote groepen mensen, vooral hoger opgeleiden, richten hun blik op de grote wereld. Lotsverbondenheid hangt voor hen steeds minder samen met nationale identiteit, en veel meer met de relaties die ze vrijwillig aangaan in een wereldwijd netwerk.
De Amerikaanse historicus Christopher Lasch waarschuwde al in de jaren negentig voor de ‘revolt of the elites’. Hij vreesde dat door de toenemende verwijdering tussen de klassen en mensen van verschillende opleidingsniveaus, die ook in Nederland zichtbaar is, de vitaliteit van de nationale democratie werd uitgehold. De culturele versplintering – een onderklasse voor wie de nationale cultuur en identiteit nog zeer belangrijk is, een bovenklasse die zich in kosmopolitisme wentelt – is een bedreiging voor het ideaal van nationale eenheid.
Nieuw nationalisme om het ideaal van zelfdeterminatie opnieuw mee te veroveren, zoals onder anderen Baudet dat voorstaat, is naïef geloof in een dode, onmachtige God. De wereld van de eenentwintigste eeuw bestaat uit een complex netwerk van gedeelde soevereiniteit, zowel lokaal als op het niveau van de Europese Unie, de Wereldhandelsorganisatie en de Verenigde Naties. Of de Europese Unie in zijn huidige vorm de crisis overleeft is onmogelijk te voorspellen, maar de eurocrisis valt in het niet bij de problemen die de natiestaat nu teisteren.
Het afbrokkelen van de natiestaat is evenwel vreeswekkend. Baudet heeft gelijk als hij stelt dat een federale Europese Unie nooit de taak van de traditionele natiestaat kan overnemen. Het probleem is echter dat de traditionele natiestaat zelf ook nauwelijks meer in staat is zijn eigen beloftes waar te maken. Tussen die twee onmogelijkheden moet een oplossing gevonden worden. Doen alsof het huidige debat over de toekomst van Europa een keuze is voor of tegen de natiestaat, voor of tegen Europa – de merkwaardige overeenkomst tussen Baudet en zijn meest kosmopolitische tegenstanders – is echter een gevaarlijke misvatting.
Thijs Kleinpaste (23) studeert geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Begin 2013 verschijnt zijn boek met de (werk)titel ‘Na de natie’ bij Uitgeverij Bert Bakker