Bestaat er een ‘CDA-gen’ of een ‘SP-genmutatie’? Nee, zo ver gaat de erfelijkheid van politieke voorkeur niet.
Maar volgens een groepje vooruitstrevende wetenschappers bestaan er wel degelijk genen met invloed op iemands politieke standpunten. Politieke interesse en of iemand de moeite zal nemen om naar de stembus te gaan, liggen eveneens voor een belangrijk deel vast in het DNA. Het is tot op zekere hoogte zelfs erfelijk of iemand geneigd is om in verkiezingstijd reclame te maken voor een politieke partij.
Dat zegt de Amerikaanse politicoloog-bioloog Pete Hatemi van de Pennsylvania State University. Vorig jaar bracht hij het boek Man is by nature a political animal uit, dat is gewijd aan de erfelijkheid van politieke opvattingen. Zelf voerde hij een serie onderzoeken uit onder tweelingen in verschillende westerse landen, waaronder de Verenigde Staten, Australië en Denemarken. Zijn conclusie: 10 tot 30 procent van de variatie in politieke voorkeur van mensen kan uit aanleg verklaard worden.
Voor politicologen komen de resultaten van het genenonderzoek als een schok: zij zijn gewend er vanuit te gaan dat iemands politieke voorkeur gevormd wordt door opvoeding en omgeving. Het was hun al opgevallen dat het ertoe doet uit welk ‘nest’ iemand komt: kinderen stemmen vaak op dezelfde partij als hun ouders. Dat verklaarden de politici altijd uit de gemeenschappelijke normen en waarden die kinderen in het gezin werden bijgebracht.
Hatemi zegt nu dat dit politieke ‘familie-effect’ bijna zuiver genetisch is. Politieke opvattingen van twee-eiige tweelingen blijken ineens verder uiteen te gaan lopen zodra zij volwassen zijn en het ouderlijk huis verlaten. Bij eeneiige tweelingen – die genetisch identiek zijn – blijven politieke standpunten tot op hoge leeftijd sterke overeenkomsten vertonen.
Dat stemgedrag en politieke voorkeur door genen beïnvloed worden, lijkt lastig te rijmen met het gebruikelijke tempo van evolutie. Democratie is een menselijke uitvinding van slechts tweeduizend jaar oud; het ontstaan van nieuwe genen vergt miljoenen jaren. In Nederland kregen mannen pas in 1917 actief stemrecht en de vrouwen volgden twee jaar daarna. Daar heeft DNA toch nooit zo snel een antwoord op?
„Zo werkt het ook niet”, zegt Hatemi aan de telefoon. „Iemands politieke voorkeur ligt niet vast in zijn of haar genen. De genetica is alleen het vertrekpunt. Genen staan aan de basis van hoe iemand op zijn omgeving reageert. En helemaal aan de andere kant van het spectrum volgt het uiterst complexe gedrag van de mens. Daartussen zit een hele wereld. Een gen codeert voor een eiwit dat van invloed is op hormonen of neurotransmitters. Die zijn op hun beurt van invloed op onze emoties en gemoedstoestand, en die hebben vervolgens weer invloed op hoe wij onze omgeving waarnemen.”
Tot nu toe heeft Hatemi nog geen enkel ‘politiek gen’ gevonden, maar is hij in zijn onderzoek wel „gebieden” in het DNA op het spoor gekomen die met bepaalde politieke overtuigingen samenhangen. In die gebieden liggen honderden genen. Daaronder zijn enkele genen waarvan bekend is dat ze van invloed zijn op iemands gedrag via de regulatie van neurotransmitters in de hersenen. Het gevoel van sociale veiligheid blijkt bijvoorbeeld een bepalende factor te zijn in politieke meningsvorming. Mensen die heftiger reageren op angstige situaties zijn vaker voorstander van de doodstraf en verhoging van militaire uitgaven en vaker tegenstander van het homohuwelijk en immigratie. Het genetische effect is het duidelijkst zichtbaar bij dit soort politieke kwesties, die meteen een ‘onderbuikgevoel’ oproepen, zegt Hatemi. Maar een regelrecht verband van genen met een politieke partij – in de Verenigde Staten zo eenvoudig als òf Democraat òf Republikein – kwam er niet uit.
De resultaten van Hatemi en zijn geestverwanten hebben een academische ruzie ontketend. Filosoof-politicoloog Evan Charney van Duke University, bijvoorbeeld, zegt dat het onderzoek methodologisch faalt. Met tweelingenstudies loop je volgens Charney het gevaar genetische effecten te zien die in feite omgevingsinvloeden zijn: „Als ze tweelingen hadden gevraagd hoe vaak ze Macy’s [een Amerikaans warenhuis] bezoeken, dan hadden ze waarschijnlijk een Macy’s-gen gevonden.” Bovendien is zelfs het DNA van eeneiige tweelingen niet exact hetzelfde. Hatemi wuift die bezwaren weg: met statistische methoden is deze mogelijke vervuiling van de resultaten er makkelijk uit te filteren, vindt hij. Maar volgens Charney rammelt nu juist die statistiek. Hij waarschuwt voor „genetisch determinisme”. De tweedeling tussen de invloed van genen en omgeving is volgens hem een „negentiende-eeuwse gedachte die is achterhaald”. Genen en omgeving beïnvloeden elkaar wederzijds in een proces dat zo ingewikkeld is dat het geen zin heeft om uit te rekenen wat precies door genen wordt bepaald en wat door de omgeving. „Zoeken naar de genetische basis van liberalen en conservatieven is net zoiets als op zoek gaan naar de genetische basis van het spreken van Mandarijn.”
Alweer begrijpt hij het verkeerd, zegt Hatemi. Het is inderdaad onwaarschijnlijk dat er ooit één gen voor ‘conservatisme’ of ‘financieel succes’ gevonden wordt. Maar dit onderzoek toont aan dat mensen niet vanaf hun geboorte blanco gevormd worden in hun politieke ideeën en dat er een biologische basis is van waaruit zij dat doen. Hatemi zucht. „Het grootste misverstand over mijn onderzoek dat ik altijd moet bestrijden is dat iemands stemgedrag onveranderlijk zou vastliggen in zijn of haar DNA. Dat is natuurlijk onzin! Het gaat om een onderliggende factor die, net als omgeving en opvoeding, van invloed is op de uitkomst. Natuurlijk laten mensen zich beïnvloeden door argumenten en campagnes. Er is voor mensen nog alle ruimte voor rationele keuzes bij het stemmen. Dat iemand aanleg heeft voor een bepaalde politieke opinie of gedrag, hoeft nog niet altijd te betekenen dat het ook direct in stemgedrag tot uiting komt.”
Welk vakje de Nederlandse kiezers vandaag inkleuren, staat dus niet gebeiteld in hun DNA. Maar er zijn waarschijnlijk wel honderden, zo niet duizenden genen die hun keuze beïnvloeden.