Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Onderwijs

5 x de buren

Hoe krijgt Nederland betere leraren? Hoe komt de woningmarkt weer op gang? Hoe komt de democratie meer tot zijn recht? Voor het oplossen van dit soort cruciale problemen kan Nederland het nodige leren van andere Europese landen. Vijf voorbeelden, uit Finland, Noorwegen, Duitsland, Engeland en Zwitserland.

Engeland

Af en toe komt het woord weer op in het Verenigd Koninkrijk: Miras. Oftewel: mortgage interest relief at source, de hypotheekrenteaftrek.Want net als elders in Europa is het ook voor Britse jongeren moeilijk een huis te kopen. En niet alleen voor hen: tussen 1997 en 2007 verdrievoudigden de huizenprijzen, tot gemiddeld 163.000 pond (207.100 euro). Weliswaar daalt de prijs nu, maar ook de vraag naar huizen keldert, vooral door de inflatie, door de aanbetalingen tot soms wel 25 procent die vereist zijn en door de steeds strikter geworden kredieteisen. Diverse instanties waarschuwen dat het eigenwoningbezit, nu nog 70 procent, snel zal terugkeren naar het niveau van de jaren tachtig.

De regering moet iets doen, is het idee. Miras, in 1969 geïntroduceerd door de toenmalige Labourregering om eigenwoningbezit te stimuleren, werd echter vanaf eind jaren zeventig aangepast. Eerst konden de Britten de eerste 30.000 pond fiscaal aftrekken. Maar het werd te duur, en het was vooral gunstig voor mensen met een hoog inkomen en een hoge hypotheek. Volgens toenmalig minister Brown (Financiën, Labour) was Miras „een extraatje voor de middenklasse” geworden.

Ervoor in de plaats kwamen kortingen op de zogenoemde stamp duty, de overdrachtsbelasting, onder meer voor starters. Ook die zijn inmiddels afgeschaft. Ze bleken de huizenmarkt nauwelijks te stimuleren – hypotheken bleken moeilijk te krijgen – en de regering alleen maar geld te kosten.

De nieuwe stimulans moet komen via de banken. De Bank of England begint deze maand met funding for lending. Banken kunnen bij de centrale bank meer lenen tegen lagere kosten, opdat zij zelf weer gemakkelijker leningen zullen verstrekken aan kleine bedrijven en particulieren.

Titia Ketelaar

Zwitserland

De meeste Zwitsers zijn buitengewoon trots op de mate van directe democratie in hun politieke bestel. „Bij de Zwitserse traditie hoort de gedachte dat het volk besluit”, zegt internationaal jurist Walter Kälin. Op een regeringssite over het staatsbestel staat: „In wezenlijke vragen heeft in Zwitserland het volk het laatste woord.” Politicologen praten graag over een referendumdemocratie. Want de verschillende referenda bieden de kiezers een relatief simpele mogelijkheid om wetten te verwerpen of onderwerpen op de politieke agenda te zetten. Wijzigingen in de Grondwet of aansluiting bij een internationale organisatie – bijvoorbeeld de Europese Unie – zijn zelfs onmogelijk zonder referendum.

Wie het niet eens is met een wet, kan een referendum afdwingen door binnen honderd dagen vijftigduizend handtekeningen te verzamelen – in een land van ongeveer 3,5 miljoen kiezers. En wie de politiek tot actie wil aanzetten, kan een zogeheten Volksinitiatief beginnen. In achttien maanden moeten er honderdduizend handtekeningen worden verzameld om een referendum over een specifiek voorstel te ondersteunen. De afgelopen jaren heeft de populistische Zwitserse Volkspartij bij herhaling gebruik gemaakt van dit instrument. Dat leidde tot referenda over een verbod op de bouw van nieuwe minaretten en over de eenvoudigere uitzetting van buitenlanders die zijn veroordeeld voor ernstige misdaden. Beide referenda werden aangenomen, waardoor onwillige andere politieke partijen werden gedwongen rekening te houden met de standpunten hierover van de kiezers.

Door dit systeem moet de kloof tussen burger en zijn vertegenwoordiger zo klein mogelijk blijven. Wat daarbij helpt, is dat parlementslid geen fulltimebaan is in Zwitserland. De twee Kamers komen een paar keer per jaar bijeen, tussendoor pakken de afgevaardigden hun eigenlijke baan op.

Marc Leijendekker

Duitsland

Je beseft het misschien niet, maar tussen je twintigste en je 65ste werk je om de natie te voorzien van een inkomen. Tot je twintigste en nadat je met pensioen gaat, ben je overgeleverd aan dat clubje werkenden.

Dan mag je natuurlijk hopen dat je na je pensionering ook daadwerkelijk een inkomen krijgt. De pensioenen staan nu al onder druk wegens de vergrijzing. Hoe is dit over twintig of dertig jaar?

In Duitsland is de solidariteit tussen de generaties wettelijk geregeld, in het Generationenvertrag. Dat is „het basisprincipe van de pensioenwetgeving”, zegt Angelika Wendland van het Duitsland Instituut Amsterdam. Het komt erop neer dat de mensen die te jong, te oud of te ziek zijn om te werken, wettelijk meedelen in het inkomen dat alle werkenden bij elkaar verdienen.

Een groepje Duitse jongeren wil dit principe nu ook in de Grondwet verankeren, door deze zin toe te voegen: „De staat heeft in zijn handelen het principe van duurzaamheid in acht te nemen en de belangen van toekomstige generaties te beschermen.” Toch wordt er in Duitsland voortdurend gediscussieerd over het Generationenvertrag, onder meer vanwege de vergrijzing.

Derk Walters

Noorwegen

De Noren begonnen zich begin jaren zeventig te realiseren dat er onder hun deel van de Noordzee en de Atlantische Oceaan écht veel olie en gas zat, en dat dit ingrijpende gevolgen zou hebben voor de economie van hun land. Ze richtten hun blik meteen op Nederland. Daar hadden ze immers ervaring met zulke plotseling aangeboorde rijkdom: twintig jaar eerder was daar de gasbel van Slochteren gevonden.

Maar de Noren keken niet naar Nederland om het succes te imiteren. Integendeel. Ze wilden niet dezelfde fouten maken als de Nederlanders, en gaan lijden aan wat ze ‘de Nederlandse ziekte’ noemen. Dat is: met de gasinkomsten de inflatie aanjagen en het geld verjubelen – met als onvermijdelijke consequentie: op is op. De Noren wilden het verstandiger aanpakken.

Ze namen drie belangrijke beslissingen. De Noorse staat hield een stevige greep op de exploitatie van alle olie- en gasvoorraden. Buitenlandse bedrijven die nodig waren voor hun kennis, werden verplicht te investeren in de Noorse kennisinfrastructuur, zodat het land een eigen industrie kon opbouwen rond offshore olie- en gaswinning.

En de olie- en gasopbrengsten voor de staat werden vanaf midden jaren negentig in een fonds gestopt dat in het buitenland ging beleggen. Dit oliefonds bezit nu ruim 1 procent van alle beursgenoteerde aandelen ter wereld en is in onvoorstelbaar tempo bezig een hoogwaardige vastgoedportefeuille op te bouwen. Het fonds omvat ruim 480 miljard euro. Tegen de tijd dat de olie op is, heeft het land een offshore-industrie die wereldwijd kan exporteren, en een oliefonds met een paar ton per Noor aan belegd vermogen.

Dick van Eijk

Finland

De oplossing voor alle onderwijsproblemen is heel eenvoudig: maak het moeilijk om leraar te worden. Precies door dat te doen in het basis- en voortgezet onderwijs staat Finland al jaren boven aan alle internationale onderwijsranglijstjes.

Het klinkt paradoxaal voor een land als Nederland, waar we niet omkomen in de goede leraren, om de eisen voor het vak van leraar te verzwaren. Toch is het minder onlogisch dan het lijkt.

Sir Michael Barber, van 1995 tot 2005 onderwijsadviseur van de voormalige Britse premier Blair, legde het een paar jaar geleden uit in deze krant: „In Finland [...] hebben ze het moeilijk gemaakt om leraar te worden. Er vindt een strenge selectieprocedure van kandidaten voor de lerarenopleiding plaats. Alleen de beste universitaire studenten komen ervoor in aanmerking, en er zijn evenveel opleidingsplaatsen als vacatures. De opleiding is [...] zeer gewild, wat ervoor zorgt dat de beste mensen leraar worden. Bovendien is er, door de strenge selectie, per student veel meer geld beschikbaar dan in landen zonder strenge selectie, zoals Nederland.”

Diezelfde Barber onderzocht in een rapport voor organisatieadviesbureau McKinsey welke beleidsmaatregelen een gunstige invloed hebben op de kwaliteit van het onderwijs. „Je kunt het curriculum veranderen, je kunt leerlingen langer op school laten zitten, maar je moet vooral kijken naar de prestaties van leraren. Geen enkele andere factor is zo sterk van invloed op de prestaties van leerlingen.”

Een gratis les voor minister Van Bijsterveldt (Onderwijs, CDA): zet geen zwakke studenten meer voor de klas. Leerlingen moeten eindelijk weer iets leren van hun leraren.

Derk Walters