Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

Cultuur

Voor Pentagon én guerrilla

Zowel militairen als terroristen denken wat te kunnen opsteken van de film The Battle of Algiers (1966), die in een handvol bioscopen opnieuw te zien is.

Filmrecensent

In 2003 organiseerde het Pentagon een filmvertoning voor afdelingen die verantwoordelijkheid droegen voor de bezetting van Irak na de val van Saddam Hussein. Op de uitnodiging stond te lezen: ‘Kindsoldaten schieten van dichtbij militairen neer. Vrouwen leggen bommen in cafés. Al snel is de hele Arabische bevolking in de greep van kolkende emoties. Klinkt dit bekend? De Fransen hebben een plan. Tactisch is het een succes, maar strategisch een mislukking. Om te begrijpen waarom, kom naar een zeldzame vertoning van deze film.’

Het is slechts een van de opmerkelijke momenten in de vertoningsgeschiedenis van het fameuze The Battle of Algiers (1966) van de Italiaanse regisseur Gillo Pontecorvo. Lang voordat het Pentagon de film ontdekte als studiemateriaal was de film al populair op de filmavondjes van de IRA en Amerikaanse Black Panthers. Voor allerhande radicale groeperingen gold The Battle of Algiers in de jaren zeventig als ‘instructiefilm’ voor de stadsguerrilla.

Zowel militairen als terroristen denken dus wat te kunnen opsteken van de film die – voorafgaand aan een nieuwe dvd-editie – opnieuw te zien is in een handvol bioscopen. Dat zegt veel over de aanpak van Pontecorvo in zijn film over de Algerijnse opstand tegen de Franse koloniale overheersing, gedraaid als pseudodocumentaire, in de beeldtaal van de in de jaren zestig zeer populaire cinéma vérité; als een ‘vlieg op de muur’, zonder alwetende vertelstem.

Toch is het misverstand om The Battle of Algiers te beschouwen als een film die netjes hoor en wederhoor toepast en ergens in het midden uitkomt. Pontecorvo stond duidelijk aan de kant van de opstandige Algerijnen en was een overtuigd tegenstander van de Franse aanwezigheid in het land. Maar hij had geen interesse in het maken van een pure propagandafilm, en wees daarom een eerste script af van de hand van de Algerijnse strijder Saadi Yacef – gebaseerd op zijn boek Souvenirs de la Bataille d’Alger.

Voor de Algerijnse autoriteiten, die volledige medewerking aan de op locatie gedraaide film wilden verlenen, was het echter onaanvaardbaar om het verhaal voornamelijk te vertellen door de ogen van een westers personage, zoals Pontecorvo wilde – hij had voor de rol Paul Newman in gedachten. Uiteindelijk is de film een groepsportret geworden, waarbij zowel de Algerijnse revolutionairen als de Franse bezettingsmacht als collectief zijn geportretteerd. Klassieke hoofdrollen kent de film niet – al is er wel speciale nadruk gelegd op de Franse kolonel Mathieu (Jean Martin, de enige professionele acteur in de film) en revolutionair Ali la Pointe (Brahim Hadjadj).

Als overtuigd marxist bekeek Pontecorvo de Algerijnse oorlog voornamelijk als de uitkomst van onvermijdelijke historische processen, waarbij de opstandelingen de toekomst representeerden en de koloniale overheersers het gedoemde verleden. Die overtuiging gaf aan de film wellicht de distantie en koelte waardoor The Battle of Algiers nog altijd zo krachtig is – terwijl de film tegelijkertijd de indruk wekt midden in de gebeurtenissen te staan, door de technieken van de documentaire na te boosten – inclusief het droog voorlezen van de officiële communiqués van beide partijen. Die combinatie van urgentie en koel analytisch vermogen, zonder te moraliseren, is bepalend voor de kracht van de film.

Zowel de martelpraktijken van de Franse overheersers – die onaangenaam maar uiterst effectief zijn – als de bomaanslagen op burgers gepleegd door revolutionairen komen met vrijwel dezelfde ogenschijnlijke onbewogenheid in beeld.

De wisseling van perspectief is natuurlijk ook wat The Battle of Algiers zo sterk maakt. Een enigszins vergelijkbare, uiterst realistische oorlogsfilm als The Hurt Locker roept met een min of meer vergelijkbare aanpak dezelfde spanning op. Maar de regisseur van die film, Kathryn Bigelow, heeft het niet aangedurfd om te wisselen tussen het perspectief van de jager en de prooi, zoals Pontecorvo in zijn film doet. Ze zou het ook niet zo ver hebben geschopt bij de Oscars als ze dat wel had gedaan.

The Battle of Algiers oogt zo realistisch dat Pontecorvo de film aanvankelijk vooraf liet gaan door een waarschuwing dat in de film géén daadwerkelijk historisch filmmateriaal uit de oorlog is gebruikt. Tegelijkertijd liet de film ook genadeloos zien hoe effectief de quasiobjectieve filmstijl kan worden nagebootst van de documentaire, die zo een deel van zijn onschuld verloor.

The Battle of Algiers

Regie: Gillo Pontecorvo. Met: Brahim Hadjadj, Jean Martin, Yacef Saadi. In: Eye Amsterdam, Haags Filmhuis, ’t Hoogt Utrecht. *****