Het verbod van de pedofielenvereniging Martijn door de rechtbank in Assen komt juridisch als een verrassing. In 2009 strandde bij de Hoge Raad een poging om een afdeling van de Hell’s Angels te laten verbieden. Tot nu toe gold dat er sprake moest zijn van ‘structurele’ activiteiten die een ‘ontwrichtende werking’ op de samenleving hebben. Een verbod mocht alleen ‘terughoudend’ worden toegepast.
Het OM had al eerder vastgesteld dat Martijn niet als een criminele organisatie kon worden beschouwd. Wel waren de bestuursleden allemaal weleens veroordeeld. Maar in de statuten stond dat de vereniging alleen doelen wilde verwezenlijken die zich binnen de wet bevonden. Van leden noch bestuur waren seksuele delicten in verenigingsverband bekend. Als er al strafbare feiten rondom de vereniging en haar leden waren, was het de vraag of ze de vereniging konden worden aangerekend.
Het is in Nederland maar zelden gelukt om een vereniging te verbieden. Alleen de Nederlandse Volksunie (‘Den Haag blank en veilig!’) is in de jaren 70 verboden wegens racisme. De openlijk racistische CP’86 is door de rechter wel aangemerkt als criminele organisatie. Tot een gedwongen ontbinding kwam het niet, omdat de organisatie zichzelf al ophief.
Dat lot trof in 2002 wel de Vereniging van Enschedese Cannabisconsumenten, die door de rechtbank in Almelo werd verboden. Dat gebeurde toen op basis van artikel 20 uit boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Voor zo’n civielrechtelijk verbod moest justitie bewijzen dat de ‘werkzaamheden’ van de vereniging in strijd zijn met de openbare orde. Onder werkzaamheden werd tot nu toe vooral feitelijk handelen verstaan. Voor de Cannabisclub was dat destijds niet moeilijk. Die probeerde het coffeeshopbeleid namelijk te ondermijnen door in eigen beheer alleen aan leden softdrugs te verkopen.
Bij Martijn was die ‘werkzaamheid’ wel een probleem. Eigenlijk deden ze daar niets anders dan met publicaties, interviews en via websites propaganda maken voor pedofilie. Is dat niet vooral het gebruikmaken van de vrijheid van meningsuiting? Of, zoals de Hoge Raad in 2009 nog eens onderstreepte: „Voor een verbodenverklaring moet het gaan om meer dan uit maatschappelijk oogpunt ongewenst gedrag.”
De drempel is dus hoog. Een verbod moet een „noodzakelijke maatregel [zijn] om gedragingen te voorkomen die een daadwerkelijke en ernstige aantasting vormen van als wezenlijk ervaren beginselen van ons rechtsstelsel”. Ook de wetgever wilde dat het verenigingsverbod uit artikel 20 ‘terughoudend’ werd toegepast. Het recht om zich te verenigen is, met de uitingsvrijheid, cruciaal voor een open samenleving.
De rechtbank in Assen stelde gisteren echter dat het onder de daden ook de „woorden die de vereniging Martijn spreekt of schrijft” rekent. Daartoe werd de website van de vereniging geanalyseerd, en de interviews en publicaties van de bestuursleden. De ‘daden’ van de vereniging, de ‘werkzaamheid’ van Martijn, zijn ook „de woorden die zij schrijft of spreekt”, zegt de rechtbank. Wat die vereniging beweert, is bovendien een „ernstige inbreuk op de geldende fundamentele waarden binnen onze samenleving”. Kinderen als lustobject voorstellen en seksueel contact met volwassenen aanbevelen als natuurlijk, „druist in tegen onze rechtsorde”. Martijn draagt verder bij aan „een subcultuur” waarin seks met kinderen normaal is.
Volgens de rechtbank is de „bescherming van de seksuele integriteit van kinderen onmiskenbaar één van de meest wezenlijke beginselen van onze rechtsorde”. Daarom bestaat er ook zedenwetgeving. Weliswaar bestaat er vrije meningsuiting en vrijheid van vereniging, ook voor pedofielen. Maar de ‘werkzaamheid’ van deze vereniging „maakt toch inbreuk op de algemeen aanvaarde grondvesten van ons rechtsstelsel”.
Dat is een nieuwe en vrij ruime interpretatie van het begrip ‘werkzaamheid’ van een te verbieden vereniging. Of de uitspraak overeind blijft in eventueel hoger beroep is de vraag. Andere rechtbanken die met eenzelfde soort zaak worden geconfronteerd zijn formeel ook niet gebonden aan de interpretatie van de Asser rechtbank. De gerechtshoven en uiteindelijk de Hoge Raad geven de doorslag. Als de interpretatie van gisteren wordt gevolgd dan is deze uitspraak een keerpunt. Zo niet, dan kan dit een eenmalige afwijkende uitspraak blijven. Voorwaarde is wel dat er nog een flink aantal processen worden gevoerd om verenigingen te verbieden. En dan liefst van verenigingen die de samenleving vooral met woorden dreigen te ‘ontwrichten’.
Het juridisch debat in de rechtspraak over de eisen om een vereniging te kunnen verbieden, is nog maar net begonnen.
Het OM is blij met de uitspraak. Daar wordt de maatschappelijke onrust rond de zedenzaak van Robert M. aangehaald als „triest voorbeeld” van de maatschappelijke onrust rond kindermisbruik.