Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.

Boeken

Je bent wie je te zijn beweert

Hij klonk inmiddels als een oude opa. Toch bleef Auke Hulst het werk aanschaffen van Kurt Vonnegut Amerikaanse held van de tegencultuur, linkse goeroe en successchrijver die de kunst van het weglopen beheerste.

Kurt Vonnegut in 1990
Kurt Vonnegut in 1990 Foto Nancy Crampton

ekijk iets van te dichtbij en de blik erop wordt troebel. Dat geldt voor objecten, dat geldt voor mensen. Het geldt óók voor schrijvers die op een belangrijk moment in je leven zijn gekomen, iets wezenlijks in je hebben aangeraakt en je blik op de wereld hebben veranderd.

Het valt me zwaar een oordeel te vellen over Kurt Vonnegut, juist omdat ik diens oeuvre op een ‘impressionable age’ heb geïnternaliseerd. Dat was op het Groninger platteland, begin jaren negentig, in een vervallen villa die aan het zicht werd onttrokken door wildgroei. Het was hoogzomer, ik was vijftien en sliep op een matras in het bos. Daar las ik beduimelde sciencefiction-pockets bij een olielamp. Ons ontspoorde gezin werd met de nek aangekeken; het ouderlijk toezicht was minimaal; het aantal huisdieren – genood en ongenood – liep de spuigaten uit. Bij toeval had ik die zomer Vonneguts God Bless You, Mr. Rosewater en Slaughterhouse-Five op de kop getikt. Al hadden ze raakpunten met mijn literaire getto van keuze, ze lokten me terug naar de werkelijkheid waaraan ik ontsnappen wilde.

Vonneguts stem, zo maniëristisch dat het tot imiteren uitnodigt, zou niets minder dan een verslaving worden. Het was alsof mijn gedachten op het ritme van zijn korte zinnen meetrilden; alsof zijn ironische ‘so it goes’ míjn leven becommentarieerde. Dit was lang na de hoogtijdagen van de tegencultuur die hem als zegsman had omarmd, lang na Vietnam en ver weg van de Amerikaanse samenleving die hij, als een liefhebbende maar teleurgestelde vader, op de korrel nam. Zat het in de zwarte humor en zijn scepsis over wat een mens vermag? Zat het in de onderliggende humanistische wensdroom, gevat in het kernachtige motto: ‘God damn it, you got to be kind’? Of herkende ik iets wat Vonnegut niet uitsprak, maar evenmin verbergen kon?

De feiten: Kurt Vonnegut Jr. werd in 1922 geboren in Indianapolis en kwam in 2007 dodelijk ten val op de trap van zijn brownstone in New York. Wat daartussen gebeurde is het onderwerp van een drietal boeken dat het afgelopen half jaar is verschenen. Charles J. Shields schreef And So It Goes, een zelfverklaarde ‘definitieve’ biografie die belooft de mens achter het icoon bloot te leggen; Gregory D. Sumner probeert in Unstuck in Time hetzelfde, primair aan de hand van het werk. Het beste uit dat werk is door Sidney Offit samengebracht in de Library of America-uitgave Kurt Vonnegut: Novels and Stories 1963-1973, waarin we ondermeer de romans Cat’s Cradle (1963), God Bless You, Mr. Rosewater (1965) en Slaughterhouse-Five (1969) aantreffen. Als voetnoot verscheen bovendien bij het digitale uitgevershuis Rosetta de nog ongepubliceerde novelle ‘Basic Training’, onvolwassen werk uit de jaren veertig, dat doet vrezen dat Vonneguts nalatenschap – zoals Jimi Hendrix gebeurde – door grafdelvers zal worden bezoedeld. Overigens was de digitale publicatie een groot succes.

Als zoon van een biererfgename en een architect, mensen van aanzien in de Duitse immigrantengemeenschap, groeide Vonnegut op tijdens de Grote Depressie. Zijn moeder probeerde als schrijfster het gedecimeerde familiefortuin te herwinnen, maar pleegde zelfmoord toen dat niet lukte. Kurt sjeesde op de universiteit en werd tijdens de Tweede Wereldoorlog naar het front in de Ardennen gestuurd. Als krijgsgevangene arriveerde hij in Dresden, aan de vooravond van het grootschalige bombardement dat het ‘Florence aan de Elbe’ in de as zou leggen. Een groot deel van de bevolking kwam om, Vonnegut had zich in de ondergrondse koelcel van een slachthuis verschanst.

Na de oorlog ging hij als pr-man aan de slag bij General Electric, dat in een technologische wonderfabriek de toekomst creëerde. Hij kwam tot de conclusie dat automatisering de mens onherroepelijk van zijn waardigheid zou beroven. Het zou een terugkerend thema worden – zijn als sciencefiction aangeprezen debuutroman Player Piano (1952) was een vrijwel onopgesmukte weerslag van wat er bij General Electric gaande was.

Zodra hij wat verhalen had verkocht aan commerciële tijdschriften nam hij ontslag. Echtgenote Jane zorgde voor de uitdijende kinderschare, waaronder die van Vonneguts zus en zwager, die slachtoffer werden van respectievelijk kanker en een bizar treinongeluk. Kurt schreef. Hij stak de ene Pall Mall met andere aan, dronk te veel en was gefrustreerd.

Zijn vroege romans werden uitgebracht als ranzig vormgegeven pockets, bestemd voor benzinestations. ‘Het was belachelijk zijn werk zo uit te geven,’ aldus redacteur Knox Burger, ‘maar een tijdlang wilde niemand anders hem publiceren.’ Vonnegut zag het sciencefiction-label terecht als iets wat de stap van pocket naar hardcover, van busstation naar boekhandel bemoeilijkte. Tegelijk maakte hij ongegeneerd gebruik van de mechanismen van het genre, en schreef hij, zoals veel sf-schrijvers, moralistische verhalen die meer op ideeën dan karaktertekening dreven.

Langzaam kwam er schot in zijn carrière. Mother Night (1962), over een dubbelspion die zich iets te goed van zijn rol als fascistische radiopropagandist had gekweten, introduceerde de gefragmenteerde opbouw die hij perfectioneerde in Cat’s Cradle, een satire waarin religie, wetenschap en wapenwedloop centraal staan. God Bless You, Mr. Rosewater is mogelijk zijn beste roman – een onverbloemde oproep tot gemeenschapszin en medemenselijkheid. Nu hij was opgepikt door studenten, media en een fatsoenlijke uitgever, maakte Vonnegut eindelijk een buiging voor de sciencefiction-gemeenschap. ‘Jullie zijn de enige die de ballen hebben écht om de toekomst te geven,’ aldus doorgedraaide filantroop Eliot Rosewater voor een gehoor van sf-auteurs, ‘de enige die écht doorhebben wat machines ons aandoen, en oorlogen, en steden, en wat grote, simpele ideeën met ons doen, en welke verschrikkelijke misverstanden, fouten, ongelukken en catastrofes ons treffen.’ Ook introduceerde hij zijn alter ego Kilgore Trout, het soort miskende sciencefiction-auteur dat Vonnegut vreesde te worden.

De doorbraak naar een wereldwijd miljoenenpubliek kwam met anti-oorlogsroman Slaughterhouse-Five, dé reden waarom Vonnegut nog steeds gekend is. Billy Pilgrim overleeft het bombardement op Dresden en ‘komt los van de tijd’, een prachtige metafoor voor PTSS (post-traumatisch stress-syndroom, red.). Het boek, dun ondanks twintig jaar arbeid, is een postmoderne versmelting van autobiografie en fictie, van realisme en sciencefiction. Het is ook een oefening in metafictie, een vorm waarmee de ongeschoolde auteur in aanraking kwam tijdens een aanstelling aan de Iowa Writer’s Workshop. Hij introduceerde zichzelf en het schrijfproces in de romantekst, wat hij daarna in elk boek zou doen.

Het was de tijd van Vietnam – de anti-oorlogsboodschap viel in vruchtbare aarde. Het boek kreeg een voorpublicatie in Ramparts, een belangrijk links opinieblad, en in speeches begon Vonnegut zijn nieuwe persona – de humoristische moralist en politiek commentator – uit te testen. Zijn uiterlijk veranderde, van een veredelde kantoorklerk tot een naar Mark Twain gemodelleerde causeur, inclusief snor, krullen en wit kostuum. Zelfs zijn uitwerpselen, zo besefte hij, zouden na Slaughterhouse-Five nog te verkopen zijn. Inderdaad, ondanks de afnemende kwaliteit van latere romans bleef Vonnegut veelgelezen en veelgevraagd.

Charles Shields And So It Goes begint met een pijnlijke anekdote. Nadat hij Vonnegut, vlak voor diens dood, zo gek had gekregen mee te werken aan een biografie, begon hij middernachtelijke telefoontjes te ontvangen. ‘Een 83-jarige man die je ’s nacht opbelt is waarschijnlijk eenzaam,’ bedacht hij zich. ‘Ik vroeg me af waarom mijn onderwerp, beroemd en ongetwijfeld omringd door vrienden, zich zo zou kunnen voelen.’

De Vonnegut die Shields in New York aantrof, verbijsterde hem. Driekwart eeuw na dato voelde de succesauteur zich nog steeds tekort gedaan door zijn ouders, zijn broer Bernard en het literaire establishment dat hem beschimpt en te weinig geëerd zou hebben. Bovendien leefde hij onder het regime van zijn tweede vrouw, de fotografe Jill Krementz. Ze screende zijn vrienden, bepaalde zijn agenda en was volgens zoon Mark Vonnegut ‘direct aangesloten op de ingewanden van de hel’. Het is mede door haar dat de oneindige namiddag van Vonneguts leven leest als een horrorverhaal, culminerend in een zelfmoordpoging. Dat was in 1984, een kwart eeuw vóór zijn dood. Zijn leven en zijn oeuvre waren toen al jaren ‘af’, wat hem betrof.

Bij die scène aanbeland zijn we genezen van de notie van een wijze, goeiige brombeer. Jim Adams, een neef die in het gezin Vonnegut opgroeide, zegt: ‘Er was een duidelijke discrepantie tussen het soort man dat je zou verwachten uit de toon van zijn boeken, en de realiteit van zijn dagelijks gedrag. [...] Van een afstand bewonderde hij het idee van liefde, gemeenschap en familie, maar hij kon niet omgaan met de complexe emoties die ze met zich meebrachten.’ Dat bleek uit zijn reactie toen Mark, die in Canada leider was geworden van een commune, psychotisch werd; het bleek uit zijn buitenechtelijke relaties, uit de achterbakse streken die hij zijn agent en zijn redacteur leverde, en uit zijn neiging weg te rennen van zijn gezin. Shields spreekt van een veelheid aan strijdige identiteiten: ‘Voor zijn fans was hij een held van de tegencultuur, een linkse goeroe; voor zijn aandelenhandelaar een rijke investeerder. Hij was een voorvechter van familie en gemeenschap maar tegelijk een afstandelijke vader [...], een satiricus van het Amerikaanse leven die ongegeneerd mee at uit de ruif van beroemdheid.’ Doordat Vonnegut de lijn tussen zichzelf en zijn kunst had uitgegomd, kwamen er voortdurend mensen aan de deur, die recht meenden te hebben op zijn tijd en de door hem gepropageerde goedheid. Soms troffen ze de man uit de boeken aan, vaak liep een ontmoeting uit op een demasqué.

Hoe groot het gat is dat gaapt tussen man en werk blijkt uit het resultaat van verschillende biografische benaderingen. Sumner laat in het nogal brave Unstuck in Time het werk spreken. Vonnegut staat voor hem voor een ‘een diepgaand engagement met het nationale verhaal, het van voddenboer tot miljonair van de Amerikaanse Droom. Hij verzette zich tegen de gespierde versie daarvan, het sociaal-Darwinistische van ongebreidelde ambities en macht, van ‘winnaars’ ten koste van ‘verliezers’. [...] Maar zijn leven lang bleef Vonnegut trouw aan een alternatieve Amerikaanse Droom. Zelfs op zijn meest pessimistische momenten bleef hij geloven in haar nobelere mogelijkheden.’ Waar Sumner het werk ziet als een doorslag van Vonneguts persoonlijkheid, ziet Shields het werk als een reactie óp die persoonlijkheid. ‘Be careful what you pretend to be’, schreef Vonnegut ooit, ‘because you are what you pretend to be’. Voor de buitenwereld werd hij wat hij voorwendde, maar een werkelijke persoonlijke transformatie bleef uit.

Fundamentele onmacht, ik vermoed dat ik dat indertijd tussen de regels heb opgepikt. Ik deelde Vonneguts ideeën over het belang van gemeenschap en medemenselijkheid, juist omdat ik buiten de gemeenschap stond, en juist omdat die medemenselijkheid een abstractie was. Ik dacht, net als hij, dat eenzaamheid het essentiële vraagstuk van het leven was. Geen wonder als je eenzaam bént – al zou ik dat desgevraagd staalhard ontkend hebben. Ik deelde zijn sentimentaliteit, die emotionele onvolwassenheid verried. Heb ik de man achter het masker gezien? En daarmee mezelf?

Ik ben Vonneguts romans tot het bittere eind blijven kopen, al klonk hij in boeken als Hocus Pocus (1990) en Timequake (1997) steeds vaker als een oude opa wiens gemopper je verdraagt omdat hij nu eenmaal familie is. Zijn oeuvre staat op een ereplek in de boekenkast. Maar, eerlijk is eerlijk, ik kijk er nooit meer in. Stiekem denk ik dat dat vooruitgang is.

Charles J. Shields: And So It Goes. Kurt Vonnegut, A Life. Henry Holt, 514 blz. € 30,- Gregory D. Sumner: Unstuck In Time. A Journey Through Kurt Vonnegut’s Life And Novels. Seven Stories Press, 356 blz. € 25,- Kurt Vonnegut: Novels and Stories 1963-1973. Onder redactie van Sidney Offit. Library of America, 848 blz. € 34,-