Herinner mij niet in sombere dagen. Herinner mij in de stralende zon. Herinner mij hoe ik was, toen ik nog alles kon.
Dit gedichtje staat op de grafsteen van een vrouw die op dinsdag 15 maart 2011 stierf in Noord-Brabant. Ze was 64 jaar en leed aan alzheimer. Ze kon de consequenties van haar eigen euthanasieverklaring niet meer overzien. Haar ziekte was in een gevorderd stadium. En toch voerde haar huisarts euthanasie bij haar uit. De toetsingscommissie die zich na afloop over deze zaak boog, keurde het goed. Dat is uniek in de wereld.
Wat hebben deze vrouw, haar huisarts en de toetsingscommissie hiertoe gebracht? NRC Handelsblad sprak met betrokkenen. De huisarts wilde alleen meewerken als zijn naam niet in de krant zou komen. De echtgenoot, die werkt aan een boek hierover, wilde ook anoniem blijven.
Diagnose
Het is 1999 als de 53-jarige vrouw uit Noord-Brabant geheugenproblemen krijgt. Ze vreest voor dementie, maar artsen kunnen dat niet bevestigen. Na een lange zwerftocht stelt het VU Medisch Centrum bij de relatief jonge vrouw in 2003 toch de diagnose alzheimer, een ongeneeslijke ziekte van het brein. Niet lang daarna brengt ze euthanasie ter sprake bij haar huisarts. Dat laat hem niet onbewogen. „Vanaf het begin vond ik haar speciale wens indrukwekkend, echt, en overdacht”, vertelt de huisarts later aan de toetsingscommissie. Ze krijgt medicijnen. Nog jarenlang maakt ze een redelijk goede en gelukkige indruk.
De vrouw was kinderverzorgster geweest en werkte tijdens haar vervolgopleiding met dementerenden. Sommige demente ouderen ogen tevreden. Maar zelf wil ze nooit die aftakeling meemaken. Dat is haar grote vrees. „Deze vrouw is zo helder, zo bang voor wat komen gaat, dat ik vanaf de diagnose wist dat ik er iets mee moest”, vertelt de huisarts.
In 2005 bespreekt het echtpaar de mogelijkheden van euthanasie met hem. Daar betrekken ze een psycholoog bij die haar sinds 1999 begeleidt, en ook hun volwassen zoon en dochter. Aan het eind van het jaar tekent de vrouw een zelf opgestelde verklaring met een handgeschreven toelichting. Ze wil niet meer leven als zij naar een verpleeghuis moet en zij haar „menswaardigheid” verliest. Voor de vrouw zal dat moment aanbreken als zij haar kinderen niet meer herkent en totaal afhankelijk wordt van haar omgeving. Haar echtgenoot en de kinderen zetten ook hun handtekening onder de wilsverklaring. De echtgenoot is eerste gevolmachtigde en de dochter tweede.
Epileptische aanval
Vier jaar later, eind 2009, krijgt de vrouw plotseling een „kortsluiting” in een deel van haar hersenen. Niet lang daarna bevestigt ze haar wilsverklaring tijdens haar jaarlijkse gesprek met de huisarts en de psycholoog. Op dat moment is de vrouw nog niet klaar voor de dood, zegt ze. Ze kan zich nog goed uitdrukken en heeft nog plezier. Haar problemen zijn nog voor de buitenwereld te verhullen.
Dat verandert na een vakantie in Italië, zomer 2010. De ziekte wordt opeens veel erger. Haar man vraagt de huisarts half augustus „op te letten”. Hij vindt dat die niet goed op de hoogte is van haar verslechtering. „Het gaat helemaal verkeerd”, zegt hij de huisarts. Volgens de echtgenoot is verpleeghuisopname dichtbij, en hij wil gehoor geven aan de wens van zijn vrouw. Zij heeft hem gemachtigd op te treden als zij het niet meer kan. Dat moment, zegt haar man, is aangebroken. Hij is er van overtuigd dat ze „ondraaglijk en uitzichtloos” lijdt, een van de wettelijke voorwaarden voor euthanasie.
De huisarts is het hiermee eens. Elke keer als de vrouw de praktijk bezoekt, ziet hij het verdriet en de angst bij haar groeien.
Wilsonbekwaam
De huisarts meent in de herfst dat het tijd is om in actie te komen, maar door haar snelle achteruitgang kan de vrouw zich niet meer herinneren dat zij een euthanasieverzoek heeft gedaan. Door de „plotselinge ommezwaai” in haar gezondheid heeft ze geen „concrete gedetailleerde herinneringen meer” over haar euthanasieverklaring. Haar euthanasiewens kan ze ook „niet als zodanig herhalen”, staat in de verklaring van de huisarts.
De vrouw is niet meer wilsbekwaam. De huisarts moet volgens het Wetboek van Strafrecht niet alleen de overtuiging hebben dat zijn patiënt ondraaglijk en uitzichtloos lijdt, maar ook dat haar verzoek vrijwillig en weloverwogen is. De vraag is nu of een wilsónbekwame patiënt zijn arts een weloverwogen doodswens kan overbrengen.
Wanneer moet een arts de laatste dag van zijn patiënt inluiden? Mensen met kanker geven dat zelf meestal duidelijk aan, zij kunnen dat met hun volle verstand doen. Voor dementerenden is dat veel lastiger, juist omdat zij geheugenproblemen hebben en zich steeds moeilijker kunnen uiten. Mensen die vrezen hun hersenfuncties te verliezen en hopen dat hun arts voor die tijd ingrijpt, kunnen daardoor in een moeilijke situatie komen. Als ze nog wilsbekwaam zijn, kunnen zij duidelijk een weloverwogen euthanasieverzoek doen, maar dan is hun aftakeling meestal nog niet zo erg dat zij uit het leven willen stappen. Wachten zij op verdere achteruitgang, dan kan het wel eens te laat zijn voor euthanasie. Is de patiënt te ver heen, dan is de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek immers niet meer vast te stellen.
Heeft de vrouw door haar plotselinge achteruitgang nu ‘pech’ gehad? Had zij eerder uit het leven moeten stappen, toen zij nog wilsbekwaam was, maar nog niet klaar was voor de dood?
Die vragen houden het gezin bezig. De gevolmachtigde echtgenoot vertelt de huisarts in het najaar van 2010 dat hij nu echt gevolg moet geven aan het euthanasieverzoek van zijn vrouw.
De huisarts heeft 25 jaar ervaring en is de eerste dokter die euthanasie toepaste in het dorp. Een à twee keer per jaar doet hij dat. Hij is een huisarts die schijnwerpers schuwt, omdat die zijn werk „verlammen”. De kwestie neemt hem steeds meer in beslag. Hij kent de euthanasiewens van zijn patiënt al jaren, hij is er van overtuigd dat zij ongelukkig is, maar hij ziet nu ook dat zij door de chaos in haar hoofd haar euthanasieverzoek niet meer kan herhalen.
De huisarts organiseert opnieuw een gesprek met de familie. Na lang wikken en wegen – zelf spreekt hij van „een eenzame zoektocht” – concludeert de huisarts dat hij zijn patiënt wil helpen te sterven onder twee voorwaarden. Hij wil van haar nog per se een bevestiging dat zij dood wil. Daarnaast wil hij een positief advies van een onafhankelijk arts. „Anders kan ik het niet”, vertelt hij aan familie en collega’s.
De huisarts overlegt met een ervaren verpleeghuisarts. Die kent zijn patiënt en vertelt hem dat zij bij dementerenden nooit euthanasie zou uitvoeren. In het verpleeghuis heeft zij ook nog nooit zo’n verzoek gekregen. „Ik zie alleen maar blije dementerenden”, zegt zij. Maar zij vindt, vertelt de huisarts, dat hij vanuit zijn positie zorgvuldig met dit vraagstuk omgaat.
De huisarts gaat ook te rade bij de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE). Die verzekert hem dat volgens de wet de eerder schriftelijk opgestelde wilsverklaring in de plaats kan komen van het mondelinge verzoek als een patiënt wilsonbekwaam is geworden.
Naar een collega
De huisarts besluit daarop het speciale nummer te bellen voor artsen die advies zoeken van een onafhankelijk collega. Zo’n advies is verplicht. Collega Kees van Moorsel uit Uden heeft dienst. Hij is een SCEN-arts, een dokter met een opleiding voor Steun en Consultatie bij Euthanasie in Nederland. De huisarts overhandigt Van Moorsel alle verslagen van gesprekken met het gezin en collega’s. Op de avond van 11 oktober 2010 bezoekt Van Moorsel de vrouw, om met eigen ogen en oren te toetsen of aan de voorgeschreven zorgvuldigheidseisen voor euthanasie wordt voldaan.
De vrouw zit er goed verzorgd bij. Haar hartsvriendin, een gepensioneerde wijkverpleegkundige, is er ook. Beide kinderen kunnen de onafwendbare aftakeling van hun moeder nog amper verdragen. Hun zoon zou bij het gesprek zijn, maar laat het door de spanning op het laatste moment afweten. Van Moorsel zegt iets aardigs over het huis. „Dat kopen we altijd bij de Albert Heijn”, antwoordt de vrouw. Het compliment dringt niet tot haar door. Van Moorsel probeert een gesprek met haar te voeren, maar hij hoort flarden, geen volzinnen. De vrouw kan vertellen dat ze twee kinderen heeft, met enige moeite weet ze ook de namen. Maar ze weet niet meer waar haar kinderen wonen.
In zijn verslag schrijft Van Moorsel dat als de alzheimer ter sprake komt, de vrouw erg verdrietig wordt. Dan huilt ze. Van Moorsel is overtuigd van haar uitzichtloos lijden. Gedurende de drie kwartier dat hij met haar spreekt, komen er regelmatig tranen in haar ogen. Tegenover hem zit „geen gelukkige dementerende”. Haar geheugen is vrijwel tot nul gereduceerd. Als Van Moorsel het verpleeghuis ter sprake brengt, laat ze weten dat ze daar niet heen wil. „Ik wil niet in een hok worden gezet.”
Wat ze wél wil, kan ze niet duidelijk maken. Ze zegt dat ze nog kan functioneren. Ze vertelt dat ze nog met haar man boodschappen doet, dat ze het huishouden nog runt. „Ik ben nog niet dement”, meent ze. Van Moorsel vraagt haar of ze euthanasie zou willen als ze naar een verpleeghuis moet verhuizen, waarop ze antwoordt: „Doodgaan wil ik niet. Dan ben ik niets meer.”
Consequent is ze niet. Als hij op een ander moment nog eens vraagt of ze doodgaan verkiest boven het verpleeghuis, zegt ze: „Ik geloof het wel ja.”
Weer iets later zegt ze over het verpleeghuis: „Liever niet, maar als het moet, dan moet het.”
Van Moorsel vraagt zich af of ze wel begrijpt wat ze zegt. „Mijn poging om haar letterlijk het euthanasieverzoek te laten doen, lukte niet”, licht hij later toe.
Thuis aangekomen staat Van Moorsel voor een dilemma. In zijn verslag moet hij aangeven of aan alle zorgvuldigheidseisen voor euthanasie is voldaan en hij vindt van niet. Volgens hem is het zeer waarschijnlijk dat de vrouw een weloverwogen euthanasieverzoek had toen zij haar wilsverklaring tekende, maar toen was zij nog wilsbekwaam. Nu is ze niet meer in staat haar euthanasieverzoek te herhalen. Ze heeft „een zeer beperkt ziekte-inzicht” en de ondraaglijkheid van haar lijden kan Van Moorsel alleen „uit de context” opmaken: uit de gespreksverslagen van haar huisarts. Volgens Van Moorsel kan zij ook dat niet meer zelf uiten.
Hij vat zijn taak als onafhankelijk consulent strikt op, vertelt hij achteraf. Hij zegt dat hij uit „mededogen” het liefst een positief advies had gegeven, „want mevrouw heeft destijds goed over euthanasie nagedacht en ik weet dat de huisarts heel integer en bijzonder zorgvuldig is”. Maar Van Moorsel vindt dat hij als onafhankelijk consulent op zijn eigen waarneming moet afgaan en niet op „de context”, door anderen aangereikt. Dat schrijft de richtlijn voor SCEN-artsen hem ook voor. Wat is anders de waarde van zijn consultatie nog? Dan zou een papieren exercitie volstaan.
„Op het moment dat ik kom, moet de vrijwilligheid en weloverwogenheid van haar verzoek vast te stellen zijn en dat was onmogelijk. Ik heb gevraagd: wilt u dood? Toen zei ze niet: ja.”
Daarom ontraadt hij zijn collega-huisarts de euthanasie uit te voeren.
Dilemma
Hoewel het advies niet bindend is, ervaart de huisarts het negatieve oordeel als een groot probleem. Hij heeft immers aangegeven dat hij zijn patiënt alleen wil helpen sterven na een positief advies van een onafhankelijk arts. De echtgenoot verwacht dat de huisarts de belofte aan zijn patiënt nakomt, maar hij ziet de mogelijkheden met de dag slinken. Wisselen van huisarts is geen optie. Bij euthanasie is juist de langdurige relatie van de patiënt met zijn huisarts cruciaal.
De echtgenoot voelt zich „volledig in de kou” gelaten door de huisarts na diens onverwachte en „korte mededeling” dat het SCEN-advies negatief is uitgevallen. „Als jij het niet doet en mijn vrouw moet naar het verpleeghuis, weet dan wel wat de gevolgen voor mij zijn. Dan moet ik overwegen mijn vrouw zelf te helpen. Dat voel ik als mijn morele plicht”, zegt hij de huisarts. „Met alle strafrechtelijke gevolgen van dien.”
De echtgenoot schakelt Coen Verberne van Holla Advocaten in, om te onderzoeken of de patstelling nog te doorbreken is. Eerst stoort de huisarts zich daaraan. Hij voelt zich door de jurist en de dwingende echtgenoot onder druk gezet. Maar hij wil de vrouw niet in de steek laten en is bereid „mee te denken om de grenzen af te tasten”.
De jurist komt in november 2010 met een „eerlijk idee”, zoals de huisarts het noemt, om de toetsingscommissie euthanasie een oordeel vooraf te vragen. Gezamenlijk sturen ze een dik dossier naar de commissie. Maar de toetsingscommissie stuurt het pakket terug en laat weten alleen achteraf te mogen controleren.
Wat nu?
De dementie wordt erger. De huisarts spreekt de vrouw eens in de twee weken. Hij ziet een tobbende, verdrietige en zeer angstige vrouw, „op weg naar wat zij zelf nooit wilde”. Ze zegt hem dat ze „niet tussen demente deuren wil zitten”. Ook vangt hij „non-verbale signalen” op van haar ellende. Haar ogen spreken boekdelen, haar handen trillen, haar wenkbrauwen fronsen, haar schouders hangen, ze stottert. „Ze is steeds minder te verleiden tot een lach.”
De huisarts zoekt steun bij zijn beroepsgroep. Maar die krijgt hij niet. De artsenfederatie KNMG is volgens hem heel formeel en afhoudend. De artsenfederatie, zegt Eric van Wijlick van de KNMG, is niet in staat is om van een afstand een casus te beoordelen. Van Wijlick zegt dat hij de huisarts dit adviseerde: „Ga niet over één nacht ijs en documenteer alles zo goed mogelijk.”
Nieuw advies
Dan tipt de echtgenoot de huisarts over een SCEN-arts uit Munstergeleen, Constance de Vries. Hij kent haar van een workshop van de NVVE. Zij heeft veel ervaring met euthanasie en dementie, en pleit publiekelijk voor een niet te krampachtige omgang met dit vraagstuk. De huisarts belt De Vries direct, met de vraag hoe hij de impasse kan doorbreken.
Eind februari 2011 krijgt de vrouw bezoek van consulent De Vries, vier maanden na de negatieve beoordeling van SCEN-arts Van Moorsel. De Vries heeft het medisch dossier en het verslag van de eerste consulent gelezen en blijft anderhalf uur. Aanvankelijk is de vrouw rustig en in een goed humeur. Totdat haar stemming opeens omslaat. Ze wordt verdrietig en boos. Ze roept: „Ik wil hier niet weg, ik wil niet helemaal dement worden.” Tijdens het gesprek moet zij meermalen huilen. Ook De Vries raakt overtuigd van haar ondraaglijk en uitzichtloos lijden.
En ze aarzelt niet over de andere zorgvuldigheidseisen. In haar verslag staat dat zij – mede op basis van de uitgebreide schriftelijke wilsverklaring – geen twijfel heeft over de vrijwilligheid en weloverwogenheid van het verzoek. Ook al kan de vrouw haar doodswens niet meer duidelijk uiten. Daarvoor is het te laat. Volgens De Vries is het niet nodig dat de vrouw precies op het moment van het bezoek haar euthanasieverzoek herhaalt. De eerdere wilsverklaring kan dit mondelinge verzoek vervangen, meent ze. Daarnaast, zegt De Vries, „is een deel van de autonomie van de demente mens bij de naasten terechtgekomen.” Lees: bij de gevolmachtigde partner. „Ik heb de echtgenoot gezegd dat ik denk dat de euthanasie juridisch wel veilig uit te voeren is”, vertelt ze naderhand.
Doe nou wat
Nu moet alleen nog worden voldaan aan de tweede voorwaarde die de huisarts zichzelf heeft gesteld. Hij verlangt van de vrouw nog per se een bevestiging dat zij dood wil. Op 14 maart komt zij voor het laatst in zijn praktijk. Nog steeds herkent zij de huisarts, maar het gesprek verloopt stroef. Ze kan nog zeggen dat ze niet naar het verpleeghuis wil, maar zij herinnert zich haar exacte wens uit haar wilsverklaring niet meer. Op een gegeven moment zegt ze wel: „Doe nou wat.” Dat is geen volledig euthanasieverzoek, erkent de huisarts, maar hij ervaart het wel als een belangrijk laatste teken. Voor hem is het duidelijk: de euthanasie kan nu doorgaan. De dochter blijkt dan grote moeite met het tijdstip te hebben. Zij heeft zich uit verdriet steeds meer teruggetrokken en vindt het nu ook te vroeg. Maar na een gesprek met Constance de Vries legt zij zich er toch bij neer, vertelt haar vader.
Op dinsdag 15 maart breekt na 64 jaar de laatste dag aan van de vrouw. Zij is zich daar niet van bewust. Ze is niet meer in staat de consequenties te overzien van de middelen die ze die dag krijgt toegediend. Dat is zeer uitzonderlijk; volgens de artsenfederatie KNMG moet een patiënt zich bij euthanasie daarvan bewust zijn. „Een patiënt moet weten wat de implicaties van zijn verzoek zijn, dat hij dood gaat door de euthanasiemiddelen”, zegt Van Wijlick van de KNMG.
Voor de huisarts is de vrouw een geval apart. „Deze euthanasie heb ik heel anders moeten aanpakken dan anders”, vertelt hij. „Normaal zeg ik: ik ga u iets geven, realiseert u zich dat u daardoor zult sterven? Weet u zeker dat u nooit meer wakker wilt worden? Vanwege haar ziekte kon ik dat niet meer. Maar ik vond dat deze vrouw het recht had te sterven door mijn toedoen.”
Op dinsdagochtend, even over half negen, krijgt ze van haar hartsvriendin en haar man twee sterke slaaptabletten. Daar heeft ze geen erg in, de tabletten zitten tussen haar andere pillen. Tien minuten later komt de psycholoog, een kwartier eerder dan afgesproken. De vrouw is verrast hem te zien en blijft uitgebreid met hem kletsen. Dan blijken de tabletten ineens zo snel te werken dat de vriendin, de echtgenoot en de psycholoog haar naar boven moeten dragen om haar op bed te leggen.
Even later belt de huisarts aan. Hij vraagt de partner en de psycholoog beneden te blijven. Ook de kinderen zijn niet bij het overlijden van de vrouw, dat kan de huisarts niet opbrengen. De kinderen hebben de dag ervoor afscheid van hun moeder genomen, zonder dat de vrouw zich dat realiseerde.
Dinsdagochtend om half elf wil de huisarts de vrouw een infuus geven voor de euthanatica. Hij laat zich assisteren door de hartsvriendin, de verpleegkundige. Maar als hij zijn slapende patiënt prikt, biedt zij weerstand. De huisarts moet haar een spuit geven met het slaapmiddel Dormicum om haar dieper te laten slapen. Een half uur later krijgt de vrouw een middel waardoor zij in coma raakt. Als ze in diepe coma is, krijgt ze een spierverlammer die uiteindelijk haar ademhaling tot stilstand brengt.
Na maanden wikken en wegen voelt de huisarts zich opgelucht. „Ik heb deze patiënt, met wie ik ruim tien jaar op pad was, dat geboden waarnaar zij zo intens verlangde.”
De broers en zussen van de vrouw schrikken enorm van het onverwachte overlijden van hun zus. Sommigen vinden dat het stiekem is gebeurd. Zij zijn er niet in gekend. De echtgenoot zegt dat zijn schoonfamilie hem ervan beticht „dat hij er op uit is geweest zijn vrouw dood te krijgen”. De relatie met de schoonfamilie is sindsdien volledig verbroken.
Een paar weken na de dood vraagt de schoonfamilie de huisarts om opheldering. Met de psycholoog staat hij de familieleden te woord. De huisarts zegt dat zij een aantal „misverstanden” hebben kunnen bespreken.
Een ééntweetje
Zoals de regels voorschrijven, meldt de huisarts de euthanasie bij een regionale toetsingscommissie. Gezien het belang van de zaak – niet eerder kregen ze een geval voorgelegd van een patiënt met gevorderde dementie – buigen alle vijf regionale toetsingscommissies zich erover. De commissie hoort op 14 juli de huisarts en SCEN-arts Constance de Vries, maar niet SCEN-arts Van Moorsel.
De commissie heeft onder meer vragen over de onafhankelijkheid van De Vries. De huisarts heeft haar actief benaderd, terwijl een arts normaal gesproken een collega krijgt toegewezen. De twee artsen weten de commissie te overtuigen dat zij elkaar vooraf niet kenden en niet uit zijn geweest op „een ééntweetje”.
De commissie heeft geen bezwaar tegen het feit dat de patiënt op het moment van de consultatie niet meer wilsbekwaam was. „Anders zou het nut van de schriftelijke wilsverklaring niet bestaan. Stel dat deze vrouw een half jaar eerder wilde dat haar leven afliep. Dan had nooit iemand over deze casus gesproken”, zegt Paul van Wersch, voorzitter van de toetsingscommissie.
Voor de commissie is het regelmatige en langdurige contact tussen patiënt en huisarts doorslaggevend. Ook heeft de commissie, anders dan SCEN-arts Van Moorsel, de wilsverklaring zwaar laten wegen. Belangrijk is dat de wens van de vrouw daar precies in staat. De huisarts heeft die verklaring meermalen met haar, met familieleden en met deskundigen besproken, en die gesprekken vastgelegd. „In die omstandigheden hoeft de patiënt het verzoek niet altijd op het allerlaatste moment te kunnen bevestigen”, zegt Van Wersch.
Het is ook niet altijd nodig dat de patiënt zich bewust is van de consequenties van de medicijnen die we bij euthanasie gebruiken, licht Van Wersch de uitspraak toe. Dat staat haaks op de opvattingen van artsenfederatie KNMG. Maar als de wet en de KNMG-richtlijn botsen, gaat de wet voor. „Hierin verschillen wij van mening met de KNMG”, zegt Van Wersch.
De toetsingscommissie denkt zelfs dat artsen „nog een stap verder kunnen gaan”. Als een patiënt zijn verzoek niet meer kan bevestigen, „kan de toetsingscommissie zich voorstellen dat er situaties bestaan waarbij artsen ervan uit mogen gaan dat er sprake is van een vrijwillig en weloverwogen verzoek en dat aan de zorgvuldigheidseisen is voldaan”. Van Wersch: „Deze vraagstukken zijn niet in wiskundige formules te vatten. Er blijft altijd een element van subjectiviteit in zitten, een verschil in waardering. Die vrijheid is er.”
Op 18 augustus hoort de huisarts dat hij zorgvuldig heeft gehandeld. Een ruime meerderheid van de vijf toetsingscommissies steunt dat oordeel. Hoe familieleden tegen de euthanasie aankijken, is voor de commissie niet doorslaggevend. Van Wersch: „Goddank hoeven wij familieleden niet te ondervragen en politieagent te spelen.” Het gaat uiteindelijk om wat de patiënt wil. Hiermee is de zaak in principe gesloten.
Impact
Is het precieze tijdstip van de euthanasie voor patiënten met dementie niet langer cruciaal? Niet helemaal. „Maar de angst te laat te zijn, hoeft minder groot te zijn”, zegt Van Wersch. „Dokters zouden iets langer kunnen wachten, mits zij uiterst zorgvuldig zijn. Ik denk dat dit oordeel artsen in de toekomst meer vertrouwen geeft.”
SCEN-arts Van Moorsel vindt dat de toetsingscommissie zich op glad ijs heeft begeven.