Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Beeldende kunst

'Je moet bewijzen dat je bestaat'

Homo? Hij? Zijn zoon? Z’n vader reageerde woedend en sloeg hem letterlijk het huis uit. Sindsdien voelt kunstenaar Bilal Chahal (32) zich nergens thuis, behalve in zijn atelier.

Hij is negentien en staat op metrostation Weesperplein in Amsterdam met één koffer en 100 dollar op zak. Alleen. Hij heeft nog nooit hoge gebouwen gezien: in Libanon, waar hij geboren is niet, en op Curaçao, waar hij tijdens de Libanese burgeroorlog met zijn familie naartoe vluchtte, al helemaal niet. Nu is hij weer gevlucht, maar dit keer voor zijn eigen familie. Omdat hij homo is.

Inmiddels woont Bilal Chahal (32) al twaalf jaar in Nederland. In de Kerkstraat in Amsterdam staat hij een sigaretje te roken naast een metershoge grijze banner met zijn naam erop. Hij is nog geen 1.70 meter, met lange kamelenwimpers. In de galerie achter hem hangen zijn ‘kinderen’: abstracte schilderijen die nu weer doen denken aan Rothko en Pollock, dan weer aan Mondriaan. Lijnen, driehoeken, dik gelaagde doeken waar je ingezogen wordt. Dit is zijn wereld.

„Ik spreek zes talen”, vertelt hij in de galmende galerie. „Arabisch, Frans, Spaans, Engels, Papiamento en Nederlands. Maar in geen enkele taal kan ik me écht uitdrukken, ik denk soms in zes talen tegelijk. Mijn enige manier om recht uit het hart te communiceren, is met mijn kunst.” In 2005 werd de jonge schilder uitgenodigd voor een solo-expositie van Unesco in Italië. Sindsdien lonkt internationale erkenning –- hij exposeert in Parijs, Spanje en op de Antillen.

In zijn geboorteland Libanon is Chahal al ruim twintig jaar niet geweest: op zijn elfde vluchtte hij met zijn ouders, broer en zusje naar Curaçao. Weg van de burgeroorlog die in de jaren tachtig hun woonplaats Tripoli verwoestte. „Er is nog steeds één beeld van toen dat niet uit mijn hoofd wil. We woonden op driehoog en op het huis naast ons viel een bom. Echt álles voor ons huis stond in de fik. Ik wil heel graag terug om te kijken hoe het er daar nu uitziet.”

Daar is het nog niet van gekomen. Want op Curaçao bleek het leven ook niet gemakkelijk. Omdat Chahal de taal niet sprak, moest hij met vijfjarige kinderen in de klas. Hij had geen vrienden. Bovendien worstelde hij met zijn homoseksuele gevoelens. „Ik hoopte altijd dat die zouden verdwijnen. Je praat er niet over, het gebeurt niet eens, het kan gewoon niet.” Maar in zijn eindexamenjaar kwam zijn vader erachter dat hij een vriendje had.

Hoe reageerde je vader?

„Hij begon me te slaan. Hij wilde me afmaken. Een homo heeft geen recht om te bestaan. Hij had het gevoel dat het zijn fout was, dat hij had gefaald. Mijn moeder sprong ertussen. Ze riep: ‘Nu het huis uit, rennen, naar buiten!’ Halsoverkop ben ik weggerend, mijn ouders schreeuwend in de huiskamer – dat was de laatste keer dat ik thuis was.

„Ik had geen paspoort, geen geld, geen kleren. Mijn broer hielp me stiekem naar Sint Maarten te komen. Ik voelde me zó bedreigd. Maar ik moest en zou m’n diploma halen. Dus deed ik staatsexamen. Dat was mijn enige redding: naar Nederland gaan. Acht maanden lang deed ik niets anders dan leren. En dan ga je je diploma gewoon bij de gemeente ophalen. Zonder klasgenoten, zonder examenfeestje. Maar ja, het was prima.”

Prima?

„Ja, dat hou ik mezelf voor. Ik kan mijn ouders niks kwalijk nemen. Je kunt niet van iemand van 55 verwachten dat hij iets kan accepterenwat hij zijn hele leven heeft verafschuwd. En mijn moeder, die stond nu eenmaal achter mijn vader. Ik heb nog nooit twee mensen gezien die zo veel van elkaar houden. Mijn moeder zei altijd: het maakt mij niet uit als jullie alle drie dood gaan, als er maar niks met je vader gebeurt.”

Als je je ouders niet kunt vergeven, hoe kun je dan leven?

„Sinds drie jaar wonen mijn ouders in Den Haag. Het meubelbedrijf van mijn vader op de Antillen ging failliet. Sinds een half jaar heb ik weer een goede band met hen. Ik was heel bang naar hen toe te gaan. Maar toen ik kwam, deden ze of er niets aan de hand was. We hebben het er nooit meer over gehad. Soms wil ik wel antwoorden krijgen. Ik zou mijn vader willen vragen hoe zijn trots belangrijker kon zijn dan zijn kind. Was mijn homo- zijn het enige was wat je kon zien.

„In zekere zin ben ik ze ook dankbaar. Door wat er met me is gebeurd, heb ik zelf de wereld ontdekt. Voor je creativiteit is het ook beter als het allemaal niet te gemakkelijk gaat. In Nederland worden jonge kunstenaars van alle kanten geholpen met subsidie – wat is dan nog je trigger om te presteren? Je moet een vuurtje in je hebben, prestatiedrang: je moet bewijzen dat je bestaat. Alles wat ik nu heb bereikt, heb ik aan mezelf te danken.”

Vertrouw je ooit op andere mensen?

„Nee. Ik zoek alles bij mezelf. Dat is ook linea recta terug te zien in mijn kunst. Die is niet politiek of sociaal, wordt niet beïnvloed door dingen om me heen. Het is puur egoïstisch. Ik plaats mijn hoofd op het doek.

„Al mijn ex-partners vroegen eerst ook aan me: wie was je partner eigenlijk? Dan zei ik eerlijk: ik ben getrouwd met mijn kunst. Mijn kunst kan niemand van me afpakken, die is altijd bij me gebleven. Een relatie met een persoon is leuk, maar kunst is mijn partner voor het leven.”

Kocht je van je eerste geld in Nederland dan een doek en verf?

„Nee, een stukje kaas. Maar toen ik eenmaal een baantje in de horeca had gevonden, heb ik tekenmateriaal gekocht. En met mijn studiefinanciering, die ik voor mijn propedeuse kunstgeschiedenis kreeg, kon ik me permitteren af en toe te schilderen.

„Dat had ik zo gemist. Kunst is mijn wereld, daar kan ik in verdwijnen. Daarom hou ik van grote werken – 3, 4, 6 meter. Als je er dan dichtbij staat, zie je links en rechts alleen maar doek – een levende achtergrond, laag op laag op laag, waarin je verdwijnt. Dat sublieme gevoel dat je zo klein bent op de wereld probeer ik altijd in mijn doeken te leggen.”

Voel je je ergens thuis?

„Ik ben geen Amsterdammer, ik ben geen Libanees, ik ben geen Antiliaan. De enige plek waar ik me thuis voel, is mijn atelier, hoe clichématig dat ook klinkt. Mijn wereld is het plekje waar ik mijn verf aan het mixen ben, waar ik mijn schetsen maak.

„En het Concertgebouw. Want klassieke muziek heeft hetzelfde effect als schilderen: ik verdwijn erin, het is een andere wereld. Ik heb ongeveer drieduizend cd’s, misschien meer. Allemaal klassiek, en eentje van Gloria Estefan. Als ik door klassieke muziek of schilderen in een andere wereld kan treden, vind ik rust.”

Je gebruikt je kunst om te verdwijnen van deze wereld. Is de wereld dan zo slecht?

„We willen toch allemaal verdwijnen? Als je een borrel neemt, als je een pilletje slikt. Ik doe niet aan drugs, maar mijn werk maakt me ook een soort high. Ik stap uit de realiteit. Misschien komt het doordat ik zoveel barrières ervaar in het leven. Die wil ik neerhalen. Ik schilder strepen die nooit eindigen, een wereld zonder barrières.

„Want ja, wat is er zo mooi aan de echte wereld? Waarom zou je bijvoorbeeld in godsnaam kinderen willen? Dat begrijp ik gewoon niet. Heb je niet genoeg meegemaakt om nog iemand in zo’n wereld te plaatsen?”

Dat is donker…

„Ik heb de laatste jaren juist hele witte schilderijen gemaakt. Maar ik ben inderdaad pessimistisch. Ik ben geen depressief mens hoor, dat is het laatste wat me zou gebeuren. Zwaktes, zieligheid, daar kan ik niet tegen.

„Dat heb ik mezelf ook nooit toegelaten. Je gaat toch niet zielig zijn? ‘Oh ik ben hier nu helemaal alleen, oh wat erg.’ En dan maar thuis zitten huilen. Fuck off! Dat doe je niet. Kijk om je heen, kijk wat je hebt, doe er wat aan. Verwacht niet dat hulp uit de hemel valt. Je moet er altijd zelf achteraan.”