Hans Citroen en Barbara Starzynska: Auschwitz-Oswiecim. Post Editions, 416 blz. €35,-
De grootvader van beeldend kunstenaar en fotograaf Hans Citroen overleefde Auschwitz. Hijzelf werd verliefd op de Poolse architecte Barbara Starzynska die praktisch in het concentratiekamp geboren is. Zijn schoonfamilie woont in Oswiecim, zoals Auschwitz in Polen heet. Het stadje met de onuitspreekbare naam begon hem te fascineren. Hij was er niet meer weg te slaan. Zijn Poolse liefde gaf hem een andere invalshoek. Beiden gingen Auschwitz bekijken met de ogen van de ander.
Jaren zocht Citroen naar overblijfselen van de kampen. Hij fotografeerde roestige rails die doodlopen in een achtertuin, resten van barakken, schoorstenen, fabrieksruïnes, verwarmingsbuizen, oude villa’s van SS’ers. Hij raakte geobsedeerd door de speciaal door de nazi’s ontworpen kamppalen, gegoten uit beton, met die knik naar binnen voor het prikkeldraad dat de gevangenen tegen moest houden. In en om Auschwitz stonden 25.000 van die Pfeiler der Einfriedung, ontworpen door de Zentral-Bauleitung der Waffen SS Abteilung Neubau Auschwitz. Citroen vond ze overal terug: als tuinhek, als afrastering van sportvelden, bij fabrieksterreinen, als toegangspoort of gewoon maar in het wild en aan de rand van een besneeuwde akker.
Die foto’s zijn al her en der gepubliceerd, ook in deze krant. Nu is een vuistdik boek verschenen waarin ze staan afgedrukt. Maar dat boek is meer. Het is een zeer persoonlijk gesprek tussen een jood en een Poolse, die proberen mythe en werkelijkheid rondom de meest beladen plek van Europa te ontwarren. En daarbij tot opmerkelijke conclusies komen.
Auschwitz verdween in 1945 achter het IJzeren Gordijn en dat heeft onderzoek, beheer en een onafhankelijke internationale gedachtenuitwisseling jaren belemmerd. Polen werd communistisch en had zo haar eigen opvatting over van WO II. ‘Auschwitz is het museum, Oswiecim is de stad’ is de mantra waarmee Barbara werd opgevoed. Op school leerde ze vooral dat in het concentratiekamp veel Polen waren omgekomen. En de stad? Die had daarmee niet veel van doen. Die had alleen maar last van die geschiedenis.
Haar vader, elektrotechnisch ingenieur, kwam in 1956 naar Auschwitz om te werken in de grote chemische fabriek die in de Poolse mythevorming na de oorlog door de Polen was gebouwd. Zelf zei Barbara in Nederland liever dat ze uit Krakow kwam. Ze had een hekel aan die medelijdende blikken als ze Auschwitz als geboortestad noemde. De chemische fabriek, de waar de Polen zo trots op waren, was de voortzetting van de immense fabriek van de Duitse firma IG Farben, die zich in 1941 in Auschwitz vestigde om synthetisch rubber te produceren. Tienduizenden joden en Fremdarbeiter hebben daar in de oorlog dwangarbeid verricht, zoals Primo Levi, die erover schreef in Is dit een mens?
Samen met Barbara, die als Poolse uit Auschwitz de argwaan bij mensen wist weg te nemen, duikt Citroen steeds dieper in de geschiedenis van de stad. Ze praten met familieleden, oude bewoners van de stad, maken ruzie over formuleringen en interpretaties van de geschiedenis (hou nou eens op met dat wroeten in de geschiedenis, wij wónen hier, zegt Barbara’s moeder getergd). Ze reconstrueren de Poolse annexatie van het concentratiekamp. In 2006 lezen ze bij toeval dat de oude carbidtoren, die Primo Levi de toren van Babel noemde, zal worden opgeblazen. „Zo noemen we hem ook: Babelturm, Babelturm; en hierin haten we de krankzinnige, grootheidswaanzinnige droom van onze meesters, hun minachting voor God en de mens, voor ons mensen”, schreef Levi. Hans en Barbara doen nog vergeefse pogingen om de vernietiging van dit gedenkteken te voorkomen. De fotograaf legt de explosie vast.
Ze ontdekken ook dat de Polen een van de meest beladen plekken van Auschwitz, de Judenrampe, verkeerd hebben gesitueerd. De Judenrampe was het perron waar de joden in Auschwitz aankwamen. De meeste mensen kennen de beelden uit Steven Spielbergs Schindler’s List, waar de trein door de beroemde toegangspoort het kamp Auschwitz Birkenau binnenrijdt. Maar dat spoortje ontstond pas in 1944. De Polen hebben een paar jaar geleden een willekeurig stuk grond buiten het kamp inderhaast tot de Judenrampe uitgeroepen. Er werd een plaquette onthuld en twee treinwagons dienen als symbool van de deportaties. In werkelijkheid arriveerden de treinen op een nu vervallen perron van een enorm spoorwegemplacement dat Bahnhof West moest gaan heten, stelden Citroen en Starzynska vast. Daarna moesten de joden zelf nog een heel eind hun ondergang tegemoet lopen. Zo werkt Citroen: vertrouw museumbordjes niet, maar gebruik je eigen ogen, je camera en je gezond verstand. En geef niet op.
Stap voor stap laat Citroen zijn vrouw zien dat de Poolse mantra niet klopt. Auschwitz was meer dan het kleine kamp dat zij kende als museum van de oorlog. In het boek staat een luchtfoto, gemaakt door de geallieerden op 26 juni 1944. Citroen tekende er alle geplande en gerealiseerde bouwterreinen in waaronder het kleine stadje Auschwitz is bedolven. In de archieven van het museum en de stad vergelijken Citroen en zijn vrouw oude bouwtekeningen. En zo ontdekken ze de werkelijke aard en omvang van Auschwitz: het slaperige stadje met 12.000 (veel joodse) inwoners was al vóór de Endlösung in zicht kwam op de tekentafels van de SS omgetoverd tot een nationaal-socialistische modelstad voor het Derde Rijk voor wel 70.000 Duitsers. Auschwitz moest ‘ein Bollwerk des Deutschtums im Osten’ worden.
De industrie van Silezië, onbereikbaar voor de geallieerde bommenwerpers, was van cruciale betekenis voor de oorlogvoering van Hitler. Birkenau werd oorspronkelijk gebouwd voor Russische dwangarbeiders. Bahnhof West, waar later de joden aankwamen, was ontworpen om die industriestad te bedienen. De SS was verantwoordelijk voor de aanvoer van de slaven.
Toen de Russische krijgsgevangenen wegbleven omdat de oorlog tegen de Sovjet-Unie minder fortuinlijk verliep dan verwacht, moesten joden de barakken vullen. In de oorlog, citeert Citroen uit onderzoek, werkten in Silezië per dag ongeveer 100.000 joodse dwangarbeiders in de Duitse industrie, die daarvoor per jood 3 à 3 Reichsmark per dag betaalde. De massamoord had in Auschwitz hoofdzakelijk in 1944 plaats.
Voor Barbara Starzynska is de samenwerking met Citroen een aangrijpende zoektocht geweest. Alle plekken van haar jeugd zijn besmet. Het huis waarin zij werd geboren stond in de Duitse wijk. Haar vader werkte in de fabriek waar dwangarbeiders zich doodwerkten. Het strandje bij de rivier de Sola waar ze vrolijk zwom, lag tegenover de villa van kampcommandant Höss, opgeknoopt in Auschwitz. En het houten huis in de beboste heuvels waar ze op vakantie ging, bleek bij nadere beschouwing SS-Hütte Soletal, waar kamparts Mengele, commandant Höss en andere nazikopstukken zich in het weekeinde ontspanden.
Het einde komt in het boek bijna terloops en onverwacht. Barbara stierf in 2010 aan een ziekte. ‘In het zicht van haar naderende dood besloot Barbara dat ze toch gecremeerd wilde worden. „Begraven is zo Pools. Ik ben nu meer Nederlander dan Pools. Strooi mijn as maar niet uit in Oswiecim. Daar ligt al zoveel,” zei ze. We lachten en we huilden.’
Het is riskant om je privéleven te koppelen aan een plek die zo beladen is als Auschwitz. Citroen en Starzynska gebruiken geen grote woorden, ze moraliseren niet, ze oordelen niet. Maar ze halen belangrijke details boven water en dat is knap bij een onderwerp waar bibliotheken over zijn vol geschreven. Ze weten ook invoelbaar te maken hoe ingewikkeld het is om te leven in een gruwelkabinet, te wonen in huizen die zijn gebouwd voor beulen, in een stad waar iedereen van walgt. De discussies tussen Hans en Barbara zijn een, soms wat naïef aandoende, indrukwekkende poging om de kloof te dichten tussen Polen en joden.