Kindsterretje Cloë Moretz moet erom giechelen. Ja, op de filmset van Hugo moest ook zij de notoir ijdele Britse acteur Ben Kingsley aanspreken met zijn adellijke titel. Moretz: „Niemand van de crew noemt hem Ben, hij is echt Sir Ben. Op de eerste dag vroeg ik: wie is die Serban toch waar jullie de hele tijd over praten? Er is er maar één machtig genoeg om hem Ben te noemen. Marty natuurlijk.”
Martin Scorsese (69) is een van die weinige regisseurs die zelf een ster zijn. Loopt hij de kamer van het Londense hotel The Dorchester binnen, dan valt iedereen geïntimideerd stil. Uit eerbied, want fysiek imponerend is deze schriele, nerveus grinnikende, oude man met droeve ogen niet. Grijs pak en overhemd, bovenste knoopjes los, haar strak achterover gekamd, zwart brilmontuur: een gepensioneerde juwelier. Het is eind november: wees geduldig met me, vraagt de filmmaker. „Voor u staat een man die net met moeite zijn filmblikken uit handen gaf en nu voor het eerst naar de stofwolken achter hem kijkt.” Martin Scorsese praat razendsnel, soms op het incoherente af: voor het interview waarschuwt zijn entourage ons hem vooral veel te onderbreken. „Anders ratelt Marty een half uur door en beantwoordt hij maar één vraag.”
Martin Scorsese vestigde zijn naam in de jaren zeventig met klassiekers als Mean Streets, Taxi Driver en Raging Bull, ondergangstragedies over gemankeerde mannen in de stadsjungle. In de jaren tachtig en negentig filmde hij wisselvallig, met nu en dan een kassucces als de biljartfilm The Color of Money en de thriller Cape Fear. Maar pas in de 21ste eeuw werd hij naast favoriet van filmliefhebbers ook favoriet van de studio’s door een serie hits met zijn acteur Leonardo DiCaprio: Gangs of New York, The Aviator, The Departed en Shutter Island.
Martin Scorsese staat bekend als een licht maniakaal filmverzamelaar: sinds 2009 is hij met zijn World Cinema Foundation wereldwijd actief in het restaureren en digitaliseren van antieke films. Persoonlijk lijkt hij erop gebrand op elk genre zijn stempel te drukken: zijn resumé bevat naast videoclips, televisiepilots, concertregistraties en muziekdocumentaires onder meer horror, thrillers, gangsterfilms, historische epossen, komedie, musical en twee biopics over Jezus en Boeddha. Wat nog ontbrak, was een oorlogsfilm en een kinderfilm.
Die kinderfilm is er nu: de 3D-film Hugo, naar het boek The Invention of Hugo Cabret van Brian Selznick. Hij was eraan toe, zegt Scorsese. Vooral door zijn dochter Francesca uit zijn vijfde huwelijk. Ze weet dat papa films maakt, maar is te jong om ze te zien. Twee oudere dochters, Catherine en Domenica, groeiden op bij hun gescheiden moeders: Scorsese joeg zichzelf in die tijd nog bijna het graf in als workaholic met een cocaïneverslaving.
Toch werd Hugo geen echte kinderfilm. „In welke doos je hem probeert te stoppen, hij springt er steeds als een duveltje weer uit”, vertelde sir Ben Kingsley ons eerder, en dat klopt wel. Hugo vertelt over het weesje Hugo Cabret dat in de jaren dertig voor zijn alcoholistische oom de klokken van een Parijs’ station onderhoudt. Hij leeft in kruipruimtes en onderhoudsbuizen, bekijkt het leven in het station door roosters en kijkgaatjes. Hugo probeert in zijn vrije tijd een antieke automaton, een mechanische pop, op te knappen en komt in contact met een bittere oude man die speelgoed repareert – Georges Méliès, een vergeten pionier van de stille film. Als Hugo samen met diens dochter Isabelle gaat graven in Méliès’ verleden, wordt dat tevens een excursie door de filmgeschiedenis. Een film, aldus sir Ben Kingsley, vol beschadigde mensen. „Allemaal kapot speelgoed: Méliès leeft zelf als een kapotte robot. Een mechanische man wiens hart weer op gang gebracht moet worden.”
Door een kind natuurlijk: Hugo Cabret. Maar het maakt Hugo eerder tot een film met en over kinderen dan een kinderfilm. „Ik ben 69 jaar, maar de afgelopen twaalf jaar leef ik voor het eerst echt met een kind samen”, zegt Martin Scorsese. „Ze hebben zo’n geweldige fantasie. Hugo bood me de kans in hun fantasiewereld op te gaan.” Dat gezegd zijnde, denkt ook Scorsese dat het geen kinderfilm is. „Hugo was eerst echt bedoeld voor jonge kinderen, gaandeweg ontwikkelde het zich tot een film voor kinderen van 8 tot 88 jaar. Ik betwijfel of een echte kinderfilm mij interesseert. Dat zou me niet goed afgaan.”
Met wie identificeerde u zich: het jongetje Hugo of Georges Méliès, het vergeten filmgenie?
„Met beiden! Ik hoop nooit kennis te hoeven maken met de treurige fase in het leven van Georges Méliès. Gelukkig ben ik nu al veel ouder dan hij toen hij bankroet ging, zijn films liet omsmelten en twintig jaar in een speelgoedwinkel werkte. Ik heb het geluk dat de mensen mijn films nog steeds willen zien, maar ik begrijp zijn reactie wel. Dat je zo machtig en gedreven bent als hij, maar steeds minder mensen je werk willen zien. Verbrand het allemaal, die oude rotzooi! Dat zou ook mijn reflex zijn. Het is mooi dat Méliès lang genoeg leefde om in de jaren dertig herontdekt te worden door de surrealisten. Hij stierf in de wetenschap dat we zijn werk niet zouden vergeten.”
En het jongetje Hugo?
„Het kind, Hugo, leeft in het heden, Georges niet. Georges is zo bitter over het verleden dat hij nauwelijks meer leeft. Het kind opent hem de ogen voor het leven, zorgt ervoor dat hij niet langer blind is voor zijn eigen verdiensten.”
De analogie met uw eigen jeugd, waarin u vaak ziek was, ligt voor de hand: het jongetje dat de wereld vanachter glas bekijkt, overal buiten staat.
„Toen ik het boek The Invention of Hugo Cabret las, begreep ik zijn isolement. Ik groeide op met astma, dat is een heel belangrijke factor in mijn leven. Toen ik klein was, verhuisden we terug van Queens naar Elizabeth Street in Little Italy op Manhatttan. In die tijd keerde je uit de buitenwijk terug naar Manhattan als je was mislukt.”
„Astma dicteert wat je wel en niet mag doen. En omdat het de jaren veertig waren, mocht ik bar weinig. Dus bespiedde ik het leven op straat via mijn slaapkamerraam op de derde verdieping. Toen ik iets ouder was, kwam ik wel op straat. Het was in Little Italy, het leven op straat was echt ruig, ik heb heel harde, gewelddadige dingen gezien. Gek genoeg ontfermden de sterke kinderen op straat zich over me. Maar ook de kerk was heel belangrijk voor me. Daar vond je rust en sereniteit, heel anders dan de angst op straat of in dat appartement van drie kamers met schreeuwende mensen. Het luisteren naar litanieën bracht me in een andere wereld.”
En de bioscoop? Hugo lijkt te gaan over de macht van cinema om te ontroeren en inspireren. Hugo vindt door film een ingang in de wereld.
„Probeer je me nou in psychoanalyse te nemen? Ik ben al veertig jaar in psychoanalyse sinds ik mezelf bijna om het leven bracht. Je leert met je verleden leven, en je leert met psychoanalyse te leven, zoals Woody Allen zegt.”
Sloop u als jochie ook bioscopen in, zoals Hugo?
„Welnee, veel te riskant! Ik was een zwak en astmatisch kind, dat durfde ik niet. Als die zaalwachten je grepen … die waren grof. Mijn vader en broer namen me mee naar de bioscoop, soms mijn moeder. En vanaf mijn tiende, elfde jaar ging ik met mijn vriendjes naar Second Avenue, een paar blokken van mijn huis. In die bioscoop kwam je voor 15 cent binnen, hij stond echt helemaal onderaan de voedselketen. Houten stoelen, erg vies en de films in vreselijke staat, vol vlekken, tikken en haren. Maar zo zag ik ze en daar werd mijn liefde voor de film geboren. Ze draaiden continu door, dus liep je halverwege binnen, zag later nog een stuk van die film, of de hele film opnieuw. Een soort kermis waar je van de ene naar de andere attractie liep zonder echt op te letten. Later werd mijn interesse serieus en zag ik veel op televisie.”
Hugo is Scorseses eerste film in 3D: als het aan hem ligt, maakt hij al zijn volgende films in dat formaat. 3D, legt hij tijdens zijn persconferentie in het Dorchester uit, fascineerde hem als jochie al. Hij is oud genoeg om zich de vorige 3D-revolutie van begin jaren vijftig te herinneren. Die strandde door gebrekkige techniek, slechte films – louter tweederangs horror en actie – en een rivaliserend formaat, widescreen, die de bioscoopervaring eveneens indringender maakte. Toch gelooft hij dat 3D ditmaal wel doorzet, zoals andere dingen die film meer op de echte wereld laten lijken: geluid en kleur. Al gaat het niet zo abrupt als met geluid, eerder als kleur, vermoedt hij. „In 1935 was er al Technicolor, vijftien jaar lang bleef het vooral iets voor komedies en musicals. Daarna werd het langzaam de norm tot ze rond 1970 aankondigden dat elke film voortaan in kleur werd geschoten. Als filmliefhebbers waren we geschokt, maar het grote publiek wilde dat. Kleur was vanzelfsprekend geworden.”
Niettemin komt Hugo na een jaar waarin 3D wat in het defensief raakte. Dure kaartjes, misselijkheid bij een deel van het publiek, te veel films die slordig tot inferieur 3D werden opgeblazen: steeds meer kijkers prefereerden ouderwets 2D. Grote spektakelfilms als Mission Impossible verwierpen 3D ten gunste van Imax, het huidige widescreen.
Scorsese toont in Hugo hoe je 3D doet, vanaf het duizelingwekkende beginshot waarin we vanuit de ruimte een Parijs’ treinstation binnen zoeven en eindigen bij Hugo. De diepte betovert vaak: Scorsese is niet zuinig met kunstgrepen. Roosters, sneeuwvlokjes en hekken om gelaagdheid te versterken, ‘blockbusterkleuren’, waarbij je mensen oranje bijkleurt zodat ze nog markanter uit een donkerblauwe achtergrond springen. Maar volgens sir Ben Kingsley is 3D bij Scorsese vooral effectief in close-up. „Het is bij Marty niet alleen visueel spektakel, maar een middel om het verhaal te vertellen. Voor acteurs werkt 3D als een röntgenfoto. Als kijker zie je, of voel je, nog veel sterker wat er in een acteur omgaat. 3D vereist precies en ingetogen acteren. Ik hoop en verwacht dat mensen door Hugo gaan beseffen dat het geen gimmick is.”
Anderhalve maand later is dat de vraag: positief door de Amerikaanse pers ontvangen, bleek Hugo te ongewoon, te wars van doelgroepen om een echte kersthit te worden. Over de toekomst van 3D is de jury nog in beraad. Is Martin Scorsese niet bang dat hij, zoals Hitchcock in 1954 met Dial M. for Murder, de perfecte 3D-film maakt op een tijdstip dat het formaat uit de mode raakt? De filmmaker huivert, lacht dan. „Tsja, raak ik helemaal opgewonden van 3D en is de rest van de wereld erop uitgekeken. Net mijn mazzel! Maar de teerling is geworpen. Hier is mijn film.”
Hugo draait op 27 en 28 januari en op 1 en 4 februari op het filmfestival van Rotterdam. Vanaf 9 februari is de film te zien in de bioscoop.