Na anderhalf jaar onderzoek heeft de commissie-Deetman vanmorgen publiekelijk verslag gedaan van haar zoektocht naar het kindermisbruik in de Rooms-Katholieke Kerk. Naar het eindrapport is met spanning uitgekeken. Door de kerkbestuurders, die het ergste vreesden, maar ook door de 2.000 slachtoffers die zich gemeld hebben bij de commissie.
De vrees van de kerkbestuurders – de zeven bisschoppen en de meer dan honderd oversten van congregaties en ordes – was terecht. Het oordeel in het vuistdikke rapport (1.200 pagina’s) over de Kerk is hard, met ruimte voor de nodige nuance. Het misbruik van kinderen was „ernstig”. De kerkelijke leiding wist van dat misbruik en hield het binnenskamers. Daders en de reputatie van de Kerk werden beschermd, terwijl zorg voor de slachtoffers ontbrak.
Opvallend is de schatting van de commissie van het aantal slachtoffers. In katholieke instellingen zijn tussen 1945 en 1981 naar schatting 10.000 tot 20.000 kinderen het slachtoffer geworden. De totale omvang van het misbruik, waarbij katholieke priesters, broeders, fraters en zuster betrokken zijn, loopt in de „enkele tienduizenden”. Ook gingen kerkdienaren zich te buiten aan fysiek geweld dat ook naar de maatstaven van toen „ongewenst of zelfs onverantwoord” was.
Met deze conclusies schaart de commissie-Deetman zich in een reeks harde, en voor de Kerk beschamende, oordelen die eerder door onderzoekscommissies elders in Europa en de wereld gemaakt zijn over het kindermisbruik in de Kerk. In Nederland viel het niet mee, zoals sommigen binnen de Kerk afgelopen maanden nog gehoopt hadden.
De commissie wijst er met nadruk op dat seksueel misbruik van minderjarigen een breed maatschappelijk probleem was, dat niet beperkt is tot de Kerk. Niettemin is de conclusie dat er „een specifiek probleem” was in de katholieke kindertehuizen, weeshuizen, internaten en seminaries. De kans om ongewenst seksueel benaderd te worden was voor kinderen in katholieke instellingen groter dan voor kinderen daarbuiten. Als oorzaak noemt Deetman „falend toezicht” en „ontoereikend bestuurlijk handelen”. Dat valt de leiding van de instellingen, en uiteindelijk de bisschoppen en oversten, aan te rekenen.
Voor één kerkbestuurder in het bijzonder is het rapport pijnlijk: kardinaal Simonis. Hij oogstte brede maatschappelijke kritiek met zijn uitspraak Wir haben es nicht gewusst in het tv-programma Pauw & Witteman. Simonis zei slechts tien zaken in zijn achtendertig jarige carrière als kerkbestuurder op zijn bureau te hebben gehad. Al die zaken had hij „zorgvuldig” afgehandeld.
De onderzoekscommissie deed nauwgezet onderzoek en concludeert dat Simonis als bisschop van Rotterdam en later als aartsbisschop van Utrecht niet altijd zorgvuldig handelde. Zo drukte hij de wijding door van priesters „die ongeschikt bleken en zich aan misbruik overgaven”. Ook bezorgde hij ontspoorde en soms veroordeelde priesters nieuwe aanstellingen. Dat deed ook de opvolger van Simonis in Rotterdam, monseigneur Bär, die volgens de commissie „opmerkelijk veel” homoseksuele jongemannen tot priesters wijdde. De commissie plaatst kritische kanttekeningen bij de „aarzelingen en soms onwil” van kerkbestuurders om aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie. Zaken die wel bij Justitie terechtkwamen, leidden overigens niet altijd tot vervolging. Het OM bleek vaker „welwillend” om de Kerk misbruikzaken intern te laten afhandelen. Die constatering staat haaks op de conclusie van een intern onderzoek dat de OM-leiding dit jaar liet doen. Daarin stond dat kerkdienaren geen aparte behandeling kregen. Het bestaan van een speciaal kastje bij het parket Den Bosch, waarin aangiften tegen priesters konden verjaren, ondersteunt de visie van de commissie-Deetman.
Het rapport bevat overigens niet alleen slecht nieuws voor de kerkelijke autoriteiten. Positief voor de Kerk is dat er geen bewijs is dat het bekritiseerde celibaat een cruciale factor is voor het misbruik.
Commentaar: pagina 2
In het nieuws: pagina 4-5