Recensie

Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

boeken-2

Recensie Boeken

Ga mee naar de bodem van het vat

Jan van Mersbergen is een van de interessantste schrijvers van Nederland.

Zijn nieuwe roman gaat over carnaval in Venlo, door de ogen van een zuiplap.

Netherlands, Maastricht, 06.03.2011 Carnaval in de binnenstad. Kunstenaar Han Rameckers ingetaped, met daarop de tekst: linkse hobby's. foto: Chris Keulen
Netherlands, Maastricht, 06.03.2011 Carnaval in de binnenstad. Kunstenaar Han Rameckers ingetaped, met daarop de tekst: linkse hobby's. foto: Chris Keulen

Soms kom je broodnuchter aan op een feestje waar iedereen al dronken is: ergens is wel duidelijk dat je bij de groep hoort, maar het gat is groot: hard doordrinken is nodig om aan te kunnen haken. Een vergelijkbaar gevoel bekruipt je aan het begin van Naar de overkant van de nacht, de zesde roman van Jan van Mersbergen (1971), die zich de afgelopen tien jaar heeft ontwikkeld tot een van de interessantste schrijvers van Nederland.

We zijn in Venlo, met carnaval (pardon, op Vastelaovend) en Ralf, de verteller van de roman bevindt zich middenin het feestgedruis, met om zijn nek een scheurkalender waarop het getal 40 staat. Het is de teller voor zijn alcoholconsumptie, die aan het eind van de de roman zal oplopen tot iets boven de 70 (en dan zal zoekraken).

Als lezer moet je dus 40 biertjes achterstand inlopen op de schrijver. Het duurt dan ook even voor je de cadans van de roman te pakken krijgt, voor je kunt uitmaken wie wie is, wat flashback is en wat real time, of de hoofdpersoon nu werkelijk op een pont vaart of dat zijn veermansoutfit alleen zijn pak (pardon, pekske) is.

Van Mersbergens experiment is gedurfd: hij trekt zijn lezers mee naar de bodem van het vat, 160 bladzijden lang. En dat op een evenement waar veel lezers (in elk geval deze) niet dood gevonden willen worden: carnaval. Na een pagina of twintig begint het te werken. Ineens voel je je op je gemak in het hoofd van deze Ralf en wil je ook niet meer weg, zoals je soms ook niet van een feestje wilt vertrekken. En dan vrees je alleen nog maar het moment waarop deze Vastelaovendroman ten einde zal zijn.

De gebeurtenissen (feitelijk een groot woord voor de korte gesprekken, aanrakingen en consumpties van de dranknacht) worden afgewisseld met gedachten aan het dagelijks bestaan. Ralf blijkt een stratenmaker van een jaar of veertig, die sinds vijf jaar samenwoont met een vrouw, Sara, en haar vier kinderen: een meisje met een eetprobleem van een jaar of twaalf, een jongen en een tweeling die niet kan zien en niet kan horen. Hij is ingetrokken bij Sara uit een combinatie van liefde en schuldgevoel en houdt nu al jaren het huishouden draaiende, voor zover dat gaat: het loopt zijn vrouw constant over de schoenen, hij zit elke nacht urenlang de gehandicapte meisjes in slaap te wiegen. De buren hebben het over ‘de situatie’.

Deze Vastelaovend is de eerste nacht in vijf jaar dat hij niet thuis slaapt, of preciezer: waarin hij niet-thuis niet slaapt. Want het is op dit feest zaak om wakker te blijven, om niet eerder ineen te zakken dan de anderen – en je gaat ook al snel hopen voor Ralf dat hij niet ten onder zal gaan. Van Mersbergen weerstaat de verleiding om zijn verteller liederlijk te laten worden. Hij beschrijft diens gedachten feitelijk en zintuiglijk. Hij volgt de aangeschoten associaties op de voet, waardoor de roes onherroepelijk op je overslaat.

Net als in zijn eerdere vijf romans schrijft Van Mersbergen zinnen waarin geen enkel woord bijzonder is, maar waarin elke lettergreep raak is: ‘De Blonde zegt dat ik zo zat ben als een kanon en ik zeg hem dat hij ook zo zat is als een kanon. We moeten iets eten, dat is het plan. Dempen die put. Een gevaarlijk idee, want eten betekent zitten en zitten betekent bijna liggen en liggen is het einde.’

In de loop van de nacht duiken verschillende personages steeds weer op, zoals een groep donker geschminkte muzikanten (‘de Maxicanen’), de geel-roden en een vrouw die verkleed is als zonnebloem en zegt dat ze Sunny heet. En steeds maar weer wordt er bier gekocht, weggegeven en vastgepakt, afgewisseld door Jägermeister en flesjes Flügel. Hij verkleedt zich, verwisselt het veermanspekske voor dat van een vrij vliegende kraanvogel, om te accentueren dat Ralf zich in gedachten steeds verder van ‘thuis’ verwijdert – al probeert hij met zijn dronken kop wel de oppas te bellen. Zijn stem is hij dan echter al uren kwijt. In zijn gedachten aan het gezin krijgt zijn wat dikke (eetprobleem-) stiefdochter een steeds prominentere rol: de situatie is nog gecompliceerder dan gedacht.

Ook in zijn eerdere romans, waaronder de magistrale road novel Morgen zijn we in Pamplona liet Van Mersbergen geleidelijk aan meer los over zijn hoofdpersonen, zwijgzame mannen. En ook de tegenstelling tussen beheersing en uitspatting is een constante, wat hem ook wel het predicaat heeft opgeleverd een echte mannenschrijver te zijn. Maar Van Mersbergen is vooral het soort schrijver dat in staat is om met minimale middelen iets groots en onsentimenteels op te roepen, om je mee te trekken zijn wereld in, de hoofden van zijn personages in. Zoals ergens in het boek de hoofdpersoon in zo’n overvol café (of was het op een dansvloer) zijn bierbekertje weg ziet stuiteren: ‘ik volg mijn bekertje op de smerige planken. Eerst gaat de grootste Maxicaan erop staan, wordt het vertrapt. Dan schiet het naar de andere kant van de groep, mijn ogen schieten ook die kant op. Een bloemetjesschoen tikt ertegenaan, nog een keer. Dan ligt het bekertje stil in het midden van de kring, een plat stuk doorzichtig plastic waar er duizenden van zijn, maar die ene was van mij, gaar en gedeukt, zoals Sara gaar en moe was, maar toch van mij.’

Je bent geneigd om de verwijzing naar de vrouw thuis te zien als de hoofdzaak van deze passage, maar zo moet je de boeken van Jan van Mersbergen niet lezen. Wat hij met Naar de overkant van de nacht wil laten zien is niet hoe het nuchtere leven van Ralf eruitziet, maar welke vorm zijn roes, zijn bevrijding heeft. Het knappe is dat hij erin slaagt om je op het puntje van je stoel te laten zitten, om ook de ogen van zijn lezers als het ware heen en weer te laten schieten, op zoek naar het plastic bekertje.

De empirie gaat bij Van Mersbergen boven de symboliek. Dat merk je ook als je probeert af te leiden wat hij uiteindelijk over carnaval zegt. Dan beland je onherroepelijk in een spoelbak vol clichés over verbondenheid, warmte, het vervagen van grenzen en vrijheid. Op zichzelf uniek.

Naar de overkant van de nacht is geen roman die vertelt wat carnaval betekent, maar die toont wat het is. Ergens zegt de hoofdpersoon hoe hij leerde dat carnaval meer is dan drank en neuken in een portiek, maar hoe meer je deze wonderbaarlijke roman tot je door laat dringen hoe sterker zelfs een grote Vastelaovendscepticus ervan overtuigd raakt dat de ervaring het hele verhaal is, dat carnaval juist gaat om drank en neuken in een portiek en dat dat desalniettemin van het allergrootste belang is.