isschien, denk je als je De Pont binnenloopt, was Mark Wallinger wel gewoon jaloers op Brian Haw. Bijna vijf jaar, van 2001 tot 2006, kampeerde Haw, een voormalige timmerman uit Worcestershire, op de stoep van Parliament Square in Londen om te protesteren tegen de oorlog in Irak. Daarbij breidde hij zijn territorium steeds verder uit. Wat begon als een protestbord, gesteund door een eenzame man op een stoel, dijde langzaam uit tot een meer dan veertig meter lange installatie van borden (‘Make Peace not War’, ‘Blair: You lie, kids die’, ‘We demand Venezuelan Democracy’), foto’s (vooral van ernstig misvormde kinderen), teksten in plastic mapjes en knuffelberen.
De installatie werd Haws bivak (achter de borden lagen stoelen, een slaapzak, etenswaren) die op die plaats, in het hart van de Britse politiek, uitgroeide tot een grote opgestoken middelvinger naar het establishment. Dat establishment wenste het uiteindelijk niet langer aan te zien: op 23 mei 2006 veegden 78 agenten Haws ‘installatie’ van het plein.
Maar op dat moment was Mark Wallinger al langs geweest. Hij had Haws werk zorgvuldig, tot in het kleinste detail, gefotografeerd en beschreven. Nadat het originele werk was vernietigd, vervaardigde hij een exacte kopie van de installatie, om die in 2007 te exposeren in de grote Duveen-Gallery van Tate Britain. Ironisch genoeg won Wallinger met dit ‘anti-establishmentwerk’ de Turner Prize.
State Britain, zoals hij de installatie noemde, is nu het pièce de résistance van het grote Wallinger-overzicht in De Pont in Tilburg. Wat meteen opvalt: hoe machteloos het werk is. Niet alleen omdat State Britain te groot is en te hard schreeuwt, maar vooral omdat het daar zo nadrukkelijk op de verkeerde plek staat, in dat mooie, beschaafde Tilburgse museum. Even ben je daardoor geneigd kwaad te worden, je af te keren, tot je beseft dat die misplaatstheid waarschijnlijk precies Wallingers bedoeling is: door het werk zo op te stellen, door het protest tot kunst te transformeren, laat hij zien dat Haws emotionele protest een weliswaar oprechte, maar volstrekte hulpeloze oerkreet was – en daarin verdomd veel lijkt op kunst.
Zoals Haw een buitenstaander was in de wereld van de politiek die niks anders in te brengen had dan zijn bevlogenheid, zijn oprechtheid en misschien zelfs zijn gelijk, zo lijkt Wallinger zich ook te voelen. Zijn hele expositie is ervan doortrokken: wat je ook doet als kunstenaar, hoe hard je ook schreeuwt, het is onmogelijk om werkelijk invloed op de wereld uit te oefenen, iets achter te laten wat betekenisvol is buiten de wereld van de kunst. Niet voor niets zit de hele expositie vol met woordspelingen op Wallingers voornaam: ‘to make a mark’ betekent zoiets als een teken achterlaten. Kan dat als kunstenaar, vraagt Wallinger zich voortdurend af. En vooral: hoe?
Existentieel dilemma
Wie dit serieuze, bijna existentiële dilemma in Wallingers werk eenmaal ziet, krijgt meteen meer sympathie voor zijn oeuvre. Dat is nodig ook, want op het eerste gezicht is de Brit typisch zo’n hedendaagse conceptueel kunstenaar die het publiek probeert te behagen met net iets te veel jolijt en bravoure. Die zich nergens op vast wil laten pinnen. Een eigen stijl of herkenbare techniek heeft Wallinger niet (hij maakt zowel video’s, foto’s, schilderijen als installaties) en zijn onderwerpen spatten alle kanten uit. Zo loop je in De Pont van vijf sullige, ongetwijfeld van internet geripte video’s van vallende mannen (Landscape with the Fall of Icarus), naar een forse wand waarop alle gedichten uit The Oxford Book of English Verse 1250-1918 zijn gedrukt, naar een installatie van tientallen stoelen (met op de achterkant steeds weer het woord MARK) die stuk voor stuk via een dun, wit touwtje zijn verbonden met een centraal punt in de muur.
In die diversiteit zit ook Wallingers belangrijkste probleem: de kwaliteit van zijn afzonderlijke werken verschilt nogal. Soms zijn ze geweldig in hun recalcitrantie en pesterigheid, zoals Fly (2000) waarin we tien minuten naar een beeldscherm staren waarop alleen een raam is te zien met een dode vlieg erop (of is die nep?) De vlieg hangt daar maar, eigenlijk wil je hem wegvegen, maar ondertussen schuiven de wolken voorbij, een levende vlieg neemt een kijkje bij zijn dode collega, op de achtergrond passeert een vliegtuig (en nog een) – het is niks, het is pesterig en toch gaat er een diepe existentiële rust uit van het geheel.
Daar tegenover staat dan weer een werk als I Am Innocent waarin we Velázquez’ portret van paus Innocentius X zien, een keer normaal en een keer gespiegeld, aan twee zijden van een metalen plaat geplakt die rondjes draait – te weinig, te woordspelerig, te dun. Dat geldt ook voor Wallingers Self-Portraits, een reeks schilderijen waarop hij telkens de hoofdletter I in een verschillend lettertype heeft uitgevoerd. Jaja, denk je, ‘I’ ligt niet vast, ‘I’ ziet er altijd anders uit, maar dit is wel een erg dunne manier om daar uitdrukking aan te geven.
Intrigerende zoektocht
Maar dan kom je terug bij State Britain en besef je dat Wallingers worsteling met zijn wezen waarschijnlijk echt is. Al die bravoure is het masker van de pleaser die het publiek voor zich wil winnen; eronder sluimert een intrigerende zoektocht naar de vraag hoe de kunstenaar Wallinger zich tot de wereld kan verhouden en in hoeverre kunst daarbij een rol moet spelen. Zo wordt uiteindelijk duidelijk dat Wallinger op zijn best is als hij daadwerkelijk ingrijpt, de grenzen van de kunst nadert – of beter: er heel subtiel overheen stapt.
Vrij voorzichtig, bijna te ironisch doet hij dat in Construction Site (2011), een film van bijna anderhalf uur, waarin we drie bouwvakkers zien die aan de kustlijn een constructie van steigers beginnen op te bouwen. Het water kabbelt, de bouwvakkers hebben wel iets van acteurs in een oude comedy en als toeschouwer ben je nieuwsgierig naar wat ze neer gaan zetten. Ze draaien steigerpalen in elkaar, leggen planken en uiteindelijk, na lang wachten staat er – nou ja, niks. Of wel? Is de lullige rechthoek van steigerpalen een beeld? Een minimalistische constructie? Het kwartje valt pas op het moment dat de mannen opnieuw in beeld verschijnen en de hele constructie weer beginnen af te breken – ineens besef je dat dit een verholen zelfportret is waarin Wallinger de rol van de kunstenaar met die van Sisyphus vergelijkt – niets blijft, niet beklijft. Dat doet hij weliswaar op een lichte, behoorlijk ironische manier, maar ondertussen trekt hij wel het bestaansrecht van de kunst in twijfel.
Nog beter is The Unconscious (2007), een serie van dertig foto’s waarop je mensen ziet die in het openbaar vervoer in slaap zijn gevallen. Het is de moderne mens op zijn dieptepunt: onder slecht licht, onderuitgezakt, met half open monden, als lompe stukken vlees waaruit alle geest is verdwenen. Wallinger plukte de beelden van het web. Ineens besef je dat je er zelf ook wel eens zo bij ligt. Dat je zelf ook zo in de openbaarheid kunt belanden. Zouden deze mensen weten dat ze kunst zijn geworden? Kun je dat als kunstenaar wel maken?
Op zo’n moment raakt Wallinger je. Dan is hij het egocentrisme en de joligheid voorbij en laat hij zien dat hij als kunstenaar iets betekent op het moment dat hij daadwerkelijk ingrijpt. Een echte ‘mark’ maakt. Daarvoor brengt hij wel een offer: voor zijn beste werken moet hij altijd een deel van zijn onafhankelijkheid opgeven of zich zelfs corrumperen. Maar doe je dat niet, dan ben je een soort Brian Haw – je hebt gelijk, maar wordt daarmee ook veroordeeld tot de rol van Don Quichot, een nar, die buiten de wereld staat.
Als kunstenaar ben je er zelfs nog erger aan toe: in tegenstelling tot Haw is jouw werk de moeite van het opruimen niet eens waard. Kunst van waarde, lijkt Wallinger te zeggen, infiltreert. Wat dat betreft was het misschien wel zijn grootste artistieke daad dat hij juist voor State Britain, een kunstwerk dat bestaat bij de gratie van de confrontatie met de marge en dat gemaakt werd door een ander, die Turner Prize van 40.000 pond accepteerde. Kon hij dat wel maken? Of is het begrijpelijke, menselijke hebzucht?
Zulke dilemma’s, dat is Wallinger op zijn best: als hij de grenzen opzoekt, durft te falen, en je zo als toeschouwer het gevoel geeft dat hij de dilemma’s en inconsequenties die iedereen in het leven tegenkomt onder ogen durft te zien, omdat je daar evengoed kunst van kunt maken. Dan is de kunst mens geworden.
Mark Wallinger: MARK. T/m 19 febr in De Pont, Tilburg. Di t/m zo 11-17 uur. Inl: depont.nl