Elke tijd heeft zijn eigen taal. Om opgemerkt te worden, moeten boodschappen tegenwoordig passen in een frame van tweets en Facebookupdates. De rechterlijke macht, een organisatie die is geworteld in tradities, beweegt zich onwennig en soms onhandig door dit nieuwe taallandschap. Als je een rechter vraagt wat hij ergens van vindt, zal hij zeggen dat het er allemaal maar net van af hangt. Tegen de tijd dat hij een mening geeft, zijn de anderhalve minuut zendtijd alweer om. Het zit in de aard van het beestje, voorzichtig als een egeltje. In het debat over hun eigen functioneren blijven rechters daardoor op de achtergrond. Dat is niet erg, zolang mensen het vertrouwen houden dat het recht in goede handen is, en zolang de rechters zelf denken die verwachting te kunnen waarmaken. Ondanks alle kritiek die de afgelopen jaren over de rechtspraak is uitgestort, is dat vertrouwen vrij constant gebleven. Daar ligt een vertrouwenscrisis niet op de loer. Het gevaar komt uit een andere hoek: een wetgever die voor rechter wil spelen. Dat is wel erg. Het is dan ook tijd dat rechters hun stekels eens opzetten.
In het strafrecht wordt de bewegingsvrijheid van de rechter al een tijdje aan banden gelegd, of worden bevoegdheden bij hem weggehaald. Een recent wetsvoorstel over de verhoging van griffierechten gaat nog een stap verder, in een poging om klachten over het optreden van de overheid zelf bij de rechter weg te houden. Incidenten, meer leken het niet te zijn. Maar nu gaat het mes erin. Minister Opstelten (Veiligheid en Justitie, VVD) komt er rond voor uit dat rechtvaardige rechtspraak niet aan de zittende magistratuur kan worden overgelaten. Hij doet dat in een plan om minimumstraffen in te voeren voor recidivisten. De invoering van minimumstraffen zou volgens de minister onaanvaardbaar grote verschillen in de straftoemeting helpen voorkomen. De boodschap is duidelijk: hij vindt het tijd om een halt toe te roepen aan veroordelingen die in zijn ogen onaanvaardbaar mild uitvallen. De Nederlandse Orde van Advocaten reageerde als door een wesp gestoken en sprak in een felle reactie over een poging de rechter te muilkorven.
Is het dan niet gewoon waar? Wordt er in Nederland (te) laag gestraft? Wat je daarvan ook mag vinden, feit is in elk geval dat de afgelopen jaren steeds zwaardere straffen zijn opgelegd en dat Nederland in Europa zo ongeveer de strengste meester van de school is. Dat geldt niet alleen voor de vrijheidsstraffen die worden opgelegd, het geldt ook voor de tijd dat veroordeelden daarna echt vastzitten. De afgelopen tien jaar is bijvoorbeeld drie keer zo vaak levenslang opgelegd als in de twintig jaar daarvoor, zonder dat de criminaliteit zo sterk steeg. En anders dan in veel landen om ons heen betekent dat bij ons daadwerkelijk levenslang. In 1975 telde Nederland 35 gedetineerden per 100.000 inwoners, nu zijn het er meer dan 150. Intussen daalt de criminaliteit al jaren en voelen Nederlanders zich steeds veiliger. Het wetsvoorstel doet me dan ook een beetje denken aan mijn hond, die pas begint te snuffelen en blaffen als hij zeker weet dat de kust veilig is.
Heeft het dan tenminste zin om voor ernstige delicten een minimumstraf in te voeren? De minister denkt van wel. Hij wil de samenleving beter beveiligen en mensen die al eerder ernstig in de fout zijn gegaan afschrikken met een onontkoombare, zware strafdreiging. Daaruit spreekt een geruststellende daadkracht. Maar de minister kan niet het onmogelijke bereiken met een sterke wil alleen. Toch is dat wat hij probeert: hij beroept zich op rechtsgeleerde literatuur waarin juist niet wordt gepleit voor de invoering van minimumstraffen; het enige empirische onderzoek dat in de toelichting wordt genoemd, pleit tegen het voorstel. En uit een ander onderzoek waar de minister naar verwijst, blijkt dat in geen enkel land waar minimumstraffen worden opgelegd ook maar enig afschrikkend effect is aangetoond.
Is het dan zo erg, minimumstraffen? Baat het niet, misschien schaadt het ook niet, zou je kunnen zeggen. Rechters en advocaten twijfelen niet: met dit soort wetgeving kan geen recht worden gedaan aan de omstandigheden van het geval. Rechters zeggen vaak dat ze maatwerk leveren, en dat doen ze ook. Voor de wet is er geen verschil tussen een tongzoen en een brute verkrachting. Het is allebei verkrachting. De wet kent geen onderscheid tussen gemaskerde bankovervallers met geladen wapens en een kleptomane huisvrouw die in de Hema ontsnapt aan de greep van een beveiliger. Het is allebei even strafbaar. De minister zou het onaanvaardbaar vinden als die huisvrouw met minder dan zes jaar gevangenisstraf zou wegkomen wanneer ze jaren later nog een keer wordt betrapt. Geen weldenkend rechter zal het met hem eens zijn.
Dit voorstel is een teken van wantrouwen tussen de constitutionele machten en dat zou te denken moeten geven. Als het wet wordt, zal de rechter zich met handen en voeten gebonden voelen. Het is één ding als een politicus de rechter met cynische soundbytes in het gezicht spuugt, het is iets heel anders als de wetgever de rechter niet meer vertrouwt. En dan helpt het niet echt dat de minister de vrijheid van de rechter als een wezenlijk element van ons strafrechtelijk stelsel zegt te beschouwen. Letterlijk schrijft hij dat het niet de bedoeling is om afbreuk te doen aan het uitgangspunt dat het primaat van de individuele sanctietoemeting bij de rechter ligt. Dat klinkt als iemand die zijn vrouw slaat en roept: „Ik wil dit helemaal niet!” Alle adviezen die er inmiddels over zijn geschreven, komen op hetzelfde neer: doe het dan ook niet. Het is te hopen dat iemand ernaar luistert voordat de minister nog meer rechterlijke toetsing gaat verbieden die hem niet aanstaat.
Menno Zandbergen is senior raadsheer bij het gerechtshof Leeuwarden