Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Architectuur

Schoonheid is niet elitair

Menno Jonkers, Alice Roegholt (tekst) en Floris Leeuwenberg (fotografie): De Amsterdamse school. Verbeelde idealen. Museum Het Schip, 224 blz. € 45,-

De Amsterdamse school. Verbeelde idealen komt als geroepen. De laatste jaren tonen steeds meer Nederlandse architecten belangstelling voor ornamenten en ambachtelijkheid, zaken die in de 20ste-eeuwse architectuur als onmodern naar de achtergrond waren verdwenen. Deze belangstelling heeft hen teruggevoerd naar de Amsterdamse School die in geschiedenisboeken van de 20ste-eeuwse architectuur lange tijd te boek stond als een dwaalweg van het rechte, modernistische pad. Steeds vaker kun je tegenwoordig architecten horen zeggen dat ze worden geïnspireerd door de Nederlandse architectuur- en vormgevingsstijl die een eeuw geleden opkwam en twee decennia later zijn neergang beleefde.

Met De Amsterdamse school is er nu, eindelijk, een boek waarin tientallen grote en kleine foto’s duidelijk maken hoe de vormgevers en architecten de Amsterdamse School hun voorwerpen en architectuur maakten. Floris Leeuwenberg, van huis uit persfotograaf, fotografeerde broches, spelden, stoelen, beelden, hekken, lampen, letters, vazen, schalen, wierookbranders, lantaarnpalen en urinoirs – niets ontkwam aan de vormgevingsdrift van de Amsterdamse School. Natuurlijk fotografeerde hij ook de architectuur van de Amsterdamse School, niet alleen in Amsterdam, maar ook in Brabant, Groningen en andere provincies in Nederland.

Vaak laat hij de ambachtelijke details zien, zoals de in elkaar gehaakte gekrulde delen van de dakrand van villa Beek en Bosch van C.J. Blaauw in Bergen. En van het Scheepvaarthuis in Amsterdam uit 1911 heeft hij een loden beeldje van beeldhouwer Van den Eijnde op het dak gefotografeerd. Het dingetje, een soort boegbeeld met het gezicht naar het IJ gericht, moet de westenwind verbeelden. De meeste Amsterdammers hebben het nooit gezien, zo klein is het.

Alice Roegholt, directeur van het aan de Amsterdamse School gewijde Museum het Schip in Amsterdam, en glaskunstenaar en Amsterdamse-Schoolkenner Menno Jonker presenteren in een korte inleiding en uitgebreide fotobijschriften de Amsterdamse School als de Nederlandse variant van het expressionisme dat bijvoorbeeld in het tweede decennium van de 20ste eeuw ook in Duitsland bloeide. Het idealisme van de Amsterdamse School was dan ook nauw verwant met dat van de Duitse expressionisten die droomden van Stadtkronen, stralende, glazen steden bovenop heuvels. De architecten van de Amsterdamse School bouwden vooral arbeiderspaleizen in opdracht van woningbouwverenigingen. ‘Schoonheid en kunst waren niet langer voor een elite voorbehouden, ze stonden voortaan ten dienste van de hele samenleving’, schrijven de auteurs. ‘De ideologie van de Amsterdamse school richtte zich op een nieuwe samenleving. Zij was een rebellie tegen de rechte lijn of een strak doorgevoerde systematiek, het stond voor de schoonheid, fantasie en romantiek van het subjectieve en de beleving.’

Maar het is niet alleen rebellie bij de Amsterdamse School, zo laten Leeuwenbergs foto’s zien. Zeker, de soms krankzinnige vormgeving van de Amsterdamse-Schoolarchitecten is een weerlegging van het cliché dat Nederlandse bouwkunst calvinistisch, nuchter en sober is: verschillende Amsterdamse-Schoolgevels kunnen zich meten met die van de katholieke Catalaanse architect Antoni Gaudí. Maar daar tegenover staat dat de Nederlanders een sterke voorkeur hadden voor baksteen, hout en keramische dakpannen, waardoor hun werk stevig bleef verankerd in de Nederlandse bouwtraditie. De Amsterdamse School was tegelijkertijd traditioneel én experimenteel. Zo werd Het Schip, een blok sociale woningen in Amsterdam, zoals zo veel Nederlandse gebouwen, getooid met erkers en een toren, maar wel heel rare. Hierin lag de kracht en de oorzaak van de eeuwige populariteit van de Amsterdamse School: de stijl was vertrouwd én vreemd.

Door hun brede, expressionistische definitie van de Amsterdamse School staat het boek vol verrassingen. Niet alleen het werk van bekende Amsterdamse-Schoolarchitecten als J.M. van der Mey (het Scheepvaarthuis in Amsterdam), Michel de Klerk (Het Schip in Amsterdam) en Piet Kramer (De Dageraad in de Amsterdamse Pijp) staat erin, maar ook de gereformeerde kerk in Kollum van de Groningse architect Egbert Reitsma (1892-1976). Het houten kruisgewelf van deze bonkige kerk is beschilderd met een kleurrijk patroon dat doet denken aan de wandschilderingen in het Amsterdamse bioscooptheater Tuschinski, dat Roegholt en Jonker overigens ook tot de Amsterdamse School rekenen. De bioscoopkerk wordt de kerk in Kollum daarom wel genoemd.