Nederlanders willen wel vlees eten, maar ze hebben een hekel aan de manier waarop het wordt geproduceerd. Ze zijn vervreemd geraakt van het technocratische en industriële karakter van de veehouderij. Daan van Doorn, oud-topman van vleesbedrijf Vion: „De maatschappij zegt: wij willen dit niet meer. Dat betekent dat in Nederland alleen nog plaats is voor een duurzame veehouderij. Er is geen escape.”
Van Doorn is voorzitter van de commissie die gisteren aan Noord-Brabant advies uitbracht over duurzame ontwikkeling van de intensieve veeteelt in de provincie. Brabant worstelt ermee; de bedrijfstak is er groot en belangrijk, maar de publieke weerstand is ook groot. Bouw van megastallen is inmiddels verboden. Hoe verder?
De commissie, met onder anderen de oud-ministers Pieter Winsemius (Milieu, VVD) en Ab Klink (Volksgezondheid, CDA), voormalig PvdA-voorzitter Felix Rottenberg en senator Marijke Vos (GroenLinks), beveelt geen omslag aan naar kleinschaligheid. Ze bepleit een zorgvuldiger veeteelt, niet minder intensief.
In lijn met het advies hebben supermarkten, veevoerbedrijven, slachterijen, veehouders en ook een natuurorganisatie als Brabants Landschap afspraken gemaakt over duurzaam vlees. Als iedereen zich aan de afspraken houdt, doet het er volgens de commissie eigenlijk niet meer toe hoeveel dieren in een megastal worden gehouden.
De Dierenbescherming doet niet mee aan dit Verbond van Den Bosch. Een woordvoerder: „Wij hebben moeite met sommige passages. Dat het welzijn van een dier kan worden afgelezen aan het gedrag, bijvoorbeeld, en niet van objectieve dingen zoals de afmetingen van een kooi.”
De commissie-Van Doorn vindt dat de discussie over de intensieve veehouderij, de bio-industrie, tot nog toe verkeerd is gevoerd. De voorzitter: „Het gaat er niet om hoeveel dieren je mag houden. Je kunt als veehouder de helft van het gemiddeld aantal dieren hebben en daar héél veel schade mee aanrichten. Je kunt ook het dubbele aantal hebben en het prima doen. Het gaat erom het dier weer centraal te stellen. Zoals een huisarts ziet of jij je lekker voelt, zo moet een veehouder dat bij zijn dier zien.”
De commissie vindt het „onverstandig” om simpelweg de veestapel in te krimpen tot de vleesbehoefte van Nederland alleen. Dat zou tal van boeren brodeloos maken, en de Brabantse economie onevenredig zwaar schaden. Bovendien is zo’n inkrimping ongewenst; Nederland produceert nu eenmaal voor een Europese markt. Van Doorn: „Er zijn straks negen miljard mensen op de wereld en die moeten gevoed worden. Je hebt dus een intensieve veehouderij nodig. Maar dan wel zorgvuldig intensief.”
Daarvoor is een „doorbraak” nodig, aldus de commissie, onder meer door een verbod op het preventief gebruik van antibiotica. Dat zou al komend jaar moeten gelden. „Dieren krijgen alleen nog antibiotica toegediend als ze ziek zijn.” Een jaar later moet in de supermarkten uitsluitend nog „antibioticagezond vlees” liggen.
Er zijn meer adviezen: zo moet een groot duurzaam producerend bedrijf – ter grootte van, zeg maar, een megastal – straks minimaal vier medewerkers hebben om het dierenwelzijn te kunnen garanderen. Zo’n bedrijf betrekt duurzaam geproduceerd diervoer en laat de mest verantwoord verwerken.
Van Doorn: „De problemen met mest, emissies van ammoniak, geur en fijnstof, en de verrommeling en verstening van het landschap moeten dan ook definitief tot het verleden gaan behoren.”
Ook de winkeliers hebben een taak. Zij moeten eisen gaan stellen aan de kwaliteitssystemen in veehouderij en verwerkende industrie. Dat zal uiteindelijk ook zijn uitwerking hebben op andere landen. De hele West-Europese markt zal het Nederlandse voorbeeld volgen en dat is dan weer gunstig voor de vleesproducenten. „De prijzen worden iets hoger”, verwacht de commissievoorzitter.
Als de veehouder het dierenwelzijn centraal stelt, geen overlast veroorzaakt en zijn bedrijf mooi inpast in de omgeving, zal ook de weerzin van veel Brabantse burgers tegen de grote veebedrijven verdwijnen, veronderstelt Van Doorn. „Ja, misschien zijn mensen wel trots dat ze daarbij in de buurt wonen. Ze krijgen er een goed gevoel bij.”