Het christendom is een godsdienst die begon in het Midden-Oosten, maar die zich in de loop der eeuwen hoofdzakelijk in Europa en Noord-Amerika vestigde. Weinigen weten echter hoe en met name wanneer deze historische verschuiving plaatsvond. Tot ver in de Middeleeuwen, gedurende de hele periode van de kruistochten,waren grote delen van het Midden-Oosten nog christelijk en leefden er door heel Azië nog miljoenen christenen. Irak, het vroegere Mesopotamië, was ooit het thuisland van het christendom, met een kerkelijk en intellectueel leven dat minstens zo ontwikkeld was als dat van elk willekeurig land in West-Europa.
Het tijdperk van de westerse overheersing van de christelijke wereld begon veel later dan over het algemeen wordt aangenomen.
Tegenwoordig is het christendom in het Midden-Oosten, waar moslims de overgrote meerderheid vormen, natuurlijk de godsdienst van een kleine minderheid, waarvan de positie in de loop der jaren steeds moeilijker en hachelijker is geworden. In de jaren zestig van de vorige eeuw hadden Irak, Syrië, Palestina-Israël, Libanon en Egypte nog bloeiende christelijke gemeenschappen. Politieke veranderingen brachten onheil voor de meeste van deze gemeenschappen en brengen dat feitelijk nog steeds.
Door de politieke onrust en economische achteruitgang zijn veel Libanezen en Palestijnen uit hun huizen verdreven, waarna ze hun toevlucht hebben gezocht tot het veilige Europa of Noord-Amerika. In Irak waren de politieke en economische rampen die het land sinds 1991 troffen een stimulans voor emigratie, aangezien christenen er te maken kregen met vervolgingen en pogroms.
Het kan heel goed zijn dat er over enkele tientallen jaren helemaal geen christenen meer zijn in Irak, zoals ze begin twintigste eeuw ook verdwenen waren uit Turkije.
Als een met moeite getolereerde minderheid floreerden de christenen vooral in conflict- en geweldloze tijden. Zoals Lev Tolstoj schreef: ‘Gelukkig zijn ze zonder geschiedenis.’
Zo bezien is het wellicht jammer dat de ontwikkelingen in het Midden-Oosten ineens zo snel zijn gegaan. Zo snel zelfs dat het jaar 2011 de boeken in zal gaan als een cruciaal jaar, het jaar waarin de zogenoemde Arabische Lente begon. Het is uiteraard niet gemakkelijk iets positiefs te zeggen over de autoritaire regimes die momenteel onder vuur liggen: weinig mensen zullen ontkennen dat pak ’m beet de laatste generatie Arabische heersers hebzuchtige despoten waren.
Toch kunnen deze revoluties heel gevaarlijk zijn voor de christenen die nog in deze landen leven, de laatste overlevenden van de oudste kerken, uit de tijd van de apostelen. Hoewel Koptische christenen bij de Egyptische revolutie samenwerkten met demoslims, sloegen ze na deze periode van eensgezindheid weer aan het knokken en relschoppen.
Voor de Koptische minderheid (zo’n acht miljoen mensen) kan de ommekeer op de lange termijn heel nare gevolgen hebben. Ook in Syrië kan de omverwerping van het dictatoriale regime heel goed religieuze rampspoed over het land brengen.
Syrië is essentieel voor de religieuze geografie van de regio. Het land herbergt van oudsher een ingewikkelde mix van godsdiensten en kan niet simpelweg worden verdeeld in christenen en moslims. Tijdens de eeuwenlange Ottomaanse overheersing heeft Syrië altijd een aanzienlijke christelijke minderheid gekend, maar andere minderheidsgroepen gedijden ook heel goed, groepen die zijn ontsproten aan de islam, maar die door orthodoxe moslims worden gezien als ketters en afvallig. Met name de alawieten, wier wereldbeeld christelijke en zelfs gnostische invloeden kent, hebben een belangrijke rol gespeeld. Er wonen twintig miljoen mensen in Syrië, van wie ongeveer tien procent alawieten en drie procent druzen.
In Syrië leven ook veel christenen. In de afgelopen eeuw was het land regelmatig de laatste uitwijkmogelijkheid voor christelijke gemeenschappen die elders in het Midden-Oosten goeddeels vernietigd waren; in 1915 dreigde in Turkije een bloedblad en sloegen de christenen op de vlucht, na 2003 gebeurde in Irak hetzelfde. Het kan heel goed zijn dat de bevolking van Syrië voor 15 procent uit christenen bestaat. Religieuze verscheidenheid ligt ten grondslag aan de Syrische politiek.
Sinds 1963 wordt Syrië geregeerd door allerlei varianten van de Baath-partij, een Arabische ultra-nationalistische beweging, waarvan de Syrisch-christelijke intellectueel Michel Aflaq een van de oprichters is. Omdat de Baath-partij een absoluut secularisme voorstaat, oefent ze grote aantrekkingskracht uit op religieuze minderheden die de overweldigende demografische macht van de sunnitische islam (74 procent van de bevolking is sunniet) vrezen. Christenen, alawieten en andere groepen hebben er veel belang bij dat alle Arabische mensen ongeacht hun religieuze achtergrond hartstochtelijk streven naar een moderne, seculiere staat en pan-Arabische vaderlandsliefde, wat in schril contrast staat met ideeën en aspiraties van het islamisme.
De dictatuur van de Baath-partij zoals die sinds de jaren zestig van de twintigste eeuw bestaat, heeft een eenpartijsysteem dat nauw verbonden is met het leger en de veiligheidsdiensten. De religieuze minderheid van alawieten en de christelijke elite heeft in Syrië de macht en is onevenredig sterk vertegenwoordigd in het stelsel van strijdkrachten en veiligheidsdiensten. Hafez al-Assad was een alawiet, net als zijn zoon en opvolger Bashar.
De sunnitische moslims, georganiseerd in groepen met banden met de Moslimbroederschap, zijn de aartsvijanden van de Assad-clan. Maar de sunnitische oppositie werd in 1982 met geweld tot zwijgen gebracht: regeringstroepen onderdrukten een opstand in de stad Hama, waarbij mogelijk 25.000 mensen omkwamen.
De gruweldaden van het Baath-regime spreken voor zich: Syrië is een klassieke politiestaat met een regering die moordt wanneer ze dat nodig acht en die zonder scrupules terroristische aanvallen in eigen land of in het buitenland steunt.
Toch zal de val van deze regering zeker geen onverdeeld genoegen zijn. Ongeacht de gebeurtenissen in de eerste maanden van de opstand, is de kans heel erg groot dat er op lange termijn een islamistische regering komt, geleid door activisten die wraak willen nemen voor Hama. Alawieten, druzen en christenen zullen in het gunstigste geval worden vervolgd en in het slechtste geval worden vermoord, en dit keer zullen ze nergens in het oosten een wijkplaats kunnen vinden.
Het enige wat deze Syrische minderheden dan nog kunnen doen, is in ballingschap gaan ver buiten de regio, in de VS, of in Nederland, Australië of Canada. Als dit afschuwelijke scenario werkelijkheid wordt, zijn we weer een stap dichter bij een ‘christenvrij’ Midden-Oosten, een regio die zowel etnisch als religieus grondig gezuiverd is. Westerse diplomaten en politici zouden alles in het werk moet stellen om dit te voorkomen.
In de loop der eeuwen zijn christelijke gemeenschappen herhaaldelijk van de kaart geveegd, hoewel dit gegeven zelden een rol speelt in culturele uitingen, in romans of in de theologie. Hoewel christenen vaak het ontstaan en de groei van kerken bestuderen, is de teloorgang van kerken in de theologie geen onderwerp. In dit licht is het zeer indrukwekkend om te kijken naar de recente Franse film Des hommes et des dieux, die de ondergang schildert van een groepje trappisten in Algerije tijdens de burgeroorlog in de jaren negentig van de vorige eeuw.
De film begint met een citaat uit Psalm 82: „Wel heb ik gezegd: Gij zijt goden, ja, allen zonen des Allerhoogsten; nochtans zult gij sterven als mensen, als een der vorsten zult gij vallen.” Dit mengsel van goddelijke belofte en menselijke tragedie loopt misschien wel als een rode draad door het christendom en door de geschiedenis van christelijke gemeenschappen in een gewelddadige wereld.
Philip Jenkins is hoogleraar geesteswetenschappen aan de Pennsylvania State University. Dit is de bekorte inleiding van zijn boek Het vergeten christendom, dat binnenkort bij uitgeverij Nieuw Amsterdam verschijnt.