Waar was u in 2001 op 9/11? Dat weet ik nog precies. Thuis. Met een boek dat ik die week voor de krant zou bespreken. Om half vijf ging de bel. De buurman. Of hij wat afwasmiddel kon lenen?
Ik dacht niet: afwas, om half vijf? Of: de winkels zijn toch open? Ik dacht wel: hij praat onsamenhangend. Een vliegtuigje, kapotte wolkenkrabbers, misschien geen ongeluk... Ik vond mijn buurman een verwarde indruk maken.
Tot ik zelf de televisie aanzette. Vliegtuigen, kapotte Twin Towers, rook en later mensen die uit ramen sprongen... Mijn dochters mogen dit niet zien, dacht ik, maar ik liet de televisie aanstaan. Zelfs het vage schuldgevoel daarover kan ik nog oproepen.
Denk ik.
Maar zo betrouwbaar zijn herinneringen niet. Zelfs niet als ze op een emotioneel beladen moment in het geheugen lijken te zijn gegrift. Oh zeker, ook psychologen dachten heel lang dat zulke momentopnames in het hoofd – ‘flitsherinneringen’ – onaantastbaar zijn. Dat leidden zij af uit gesprekken over de dag waarop de Amerikaanse president Abraham Lincoln (in 1865) werd vermoord. Of, bijna honderd jaar later, John F. Kennedy. Daarin haalden mensen zich zoveel details voor de geest dat hun herinneringen wel waar moesten zijn.
Dus niet.
Een rijkdom aan details biedt vooral de illusie van authenticiteit, schrijven de Amerikaanse hoogleraren Christopher Chabris en Daniel Simmons in hun boek De onzichtbare gorilla. Ze merkten het zelf toen ze naaste collega’s en familieleden naar 9/11 vroegen. Die verhalen strookten helemaal niet met elkaar. X wist zeker dat hij het nieuws van Y had gehoord en direct naar Z was gelopen. Maar Z zei juist dat hij het nieuws aan X had overgebracht. En Y dacht weer dat hij uit gewoonte de tv had aangezet. Enzovoorts.
In een veel systematischer onderzoek werden studenten direct na de ramp, en vervolgens een week, zes weken en 32 weken later over 9/11 ondervraagd. En? Inderdaad: geen detail was veilig. Gezelschappen veranderden van samenstelling, de klok verschoof, kamers verwisselden... Alleen één ding bleef gelijk: de studenten waren rotsvast van de betrouwbaarheid van hun flitsherinneringen overtuigd.
Ai, en mijn 9/11 dan? Navragen gaat niet. Ik verhuisde. De buurman ging dood. Ik kan hooguit raden wat hij zou hebben gezegd, met, denk ik, een mild spottend lachje: ‘Nee joh, het was poedersuiker. Maar die torens zijn wel ingestort.’ Ik zie het haast voor me. Ik weet namelijk zeker dat ik ze nog wel scherp voor de geest kan halen: de buurman en de mensen in die brandende torens.
Margriet van der Heijden