Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.

Economie

Zakenman Jaap Blokker (69) overleden

Jaap Blokker in 2006. Foto Maarten van Haaff
Jaap Blokker in 2006. Foto Maarten van Haaff

Jaap Blokker, bestuursvoorzitter en grootaandeelhouder van de Blokker-keten, is gisteren op 69-jarige leeftijd overleden. Dat heeft de raad van bestuur van Blokker Holding namens de familie bekendgemaakt.

Blokker was meer dan 45 jaar verbonden aan het internationale detailhandelsconcern. Hij deed dat volgens de onderneming ‘met scherpe geest, enthousiasme en grote bestuurlijke kwaliteiten’. De ‘inspirator’ werd alom bewonderd voor wat hij tot stand heeft gebracht, meldt het bedrijf. Jaap Blokker werd in Amsterdam geboren als oudste zoon van Albert Blokker, die na uitkoop van zijn beide broers in 1961 de enige eigenaar was geworden van het toenmalige Gebr. Blokker. Hij was de kleinzoon van Jacob Blokker, die in 1896 een eerste ijzer- en houtwinkel opende in Hoorn.

Zakelijke carrière

In 1967 werd Jaap Blokker adjunct-directeur van de keten Gebr. Blokker. Vanaf 1973 was hij met zijn broer Albert jr. bestuursvoorzitter en grootaandeelhouder van het concern. Het Blokker-concern is actief met veertien winkelformules in elf landen en telt bijna 2900 vestigingen en ruim 25 duizend medewerkers. De totale omzet was afgelopen jaar bijna 2,8 miljard euro, met een nettowinst van 158 miljoen euro.

Sociaal-maatschappelijke kritiek

Hij stond bekend om zijn periodieke kritiek op de politiek en samenleving. Zo weet hij in 2005 de gestegen winkelcriminaliteit aan “toenemende heterogeniteit van onze samenleving”. In 2006 schreef hij in het jaarverslag dat de overheid te weinig maatregelen neemt om het geweld in winkels te verminderen. In 2009 constateerde hij onder meer “oprukkende maatschappelijke verloedering”, “nationale uitverkoop van Nederlandse bedrijven” en “torenhoge faalpremies voor verliezen en mislukkingen” in de Nederlandse samenleving.