Maarten van Riel: Zaterdagmiddagrevolutie. Portret van de Rode Jeugd. Boom, 256 blz. € 19,90
Het draaide uit op een potje sumoworstelen. In de grote zaal van Hotel Krasnapolsky in Amsterdam was de VVD bijeen voor de ‘uitslagenavond’ na de Provinciale Statenverkiezingen van 27 maart 1974. De VVD vierde haar eerste succes tijdens het kabinet- Den Uyl. Dat werkte als een magneet op jong links volk, zo bleek toen in de zaal ineens de Internationale werd aangeheven. De maoïst Willem Oskam waagde zich op het podium om een affiche van de VVD van de muur te trekken. Henk Vonhoff snelde toe. Een worsteling volgde. Vonhoff won. Oskam droop af.
Afgaande op het boek Zaterdagmiddagrevolutie lag die uitkomst voor de hand. Tegenover de reusachtige Vonhoff stond Oskam die ‘volgens de overlevering [deed] denken aan een combinatie van Mao, Lenin en een bouwvakker’, schrijft Van Riel in Portret van de Rode Jeugd.
Soms is het toch handig als je er zelf bij bent geweest. Want die overlevering klopt niet. Oskam had qua fysionomie niets gemeen met Le-
nin of Mao. Hij leek juist meer op Obelix.
Toen deze kogelronde Oskam het in ‘Kras’ verloor van zijn evenknie Vonhoff, stond de acht jaar oude Rode Jeugd net op een tweesprong: voor gewone marxistisch-leninistische agitatie of juist voor geweld tegen de heersende klasse. Willem Oskam (1942) koos voor de klassieke, maoïstische lijn, en werd vergeten. Luciën van Hoesel (1950) uit Eindhoven daarentegen had al wat stappen gezet op het tweede pad. Sterker, hij was kort daarvoor net vrijgekomen na een straf wegens betrokkenheid bij bomaanslagen. Van Hoesel is mede daarom níet vergeten, zoals al blijkt uit het feit dat hij de hoofdrol speelt in een boek van een in 1982 geboren historicus. Van Riel, die in Portret van de Rode Jeugd overigens geen nieuwe inzichten presenteert, richt zich vooral op het politieke geweld van radicaal links dat, zeker afgezet tegen de actieradius van de Molukkers, vlees noch vis was.
En vergeleken met bijvoorbeeld Andreas Baader was de tot stadsguerrillero omgeturnde ingenieurszoon Van Hoesel zeker een aardige jongen, zoals ook de Rode Jeugd een stelletje druktemakers was dat zich nooit heeft kunnen spiegelen aan de moord en doodslag van de Rote Armee Fraktion (RAF). Dat neemt niet weg dat de Rode Jeugd en aanpalende clubs als Rood Verzetsfront en Rode Hulp ook in Holland menigeen, onder wie de auteur dezes, de stuipen op het lijf joegen.
In Nederland had de linkse geweldsapologie haar wortels onder meer in Eindhoven, waar Luciën van Hoesel zijn eerste hardere actie begon. Waarom Eindhoven? Omdat het elektronicaconcern Philips, in 1967 het zesde bedrijf ter wereld buiten de Verenigde Staten, daar samen met de KVP de linkse jeugd magnetiseerde. ‘Gelukkige slaven zijn de ergste vijanden van de vrijheid’ stond er op een muur gekalkt – een uitspraak van de filosoof Herbert Marcuse. Die slaven waren de burgers die zich zouden laten koeioneren in ruil voor een televisietoestel. Eindhoven kende geen uitgekristalliseerde tegenbeweging, zoals Amsterdam waar PvdA, CPN, PSP en kleiner links grut elkaar bezighielden. In dit vacuüm kon de Rode Jeugd gedijen.
Daarbij was Luciën van Hoesel een activist die het meeste lef had, mede door een zekere mate van naïviteit. Harde actie, daar ging het Van Hoesel en de zijnen om. Want wat stelde een beetje geweld nou eigenlijk voor, vergeleken bij de napalmbommen in Vietnam? In Amsterdam zagen marxistisch-leninisten als Willem Oskam hier weinig in. Zo zou Jozef Stalin, die er toch echt kaas van had gegeten, het niet hebben aangepakt. Maar de avonturiers in Brabant gingen hun eigen gang.
Na wat stevige speldenprikken culmineerde dat in de dubbele bomaanslag in 1972 bij de huizen van burgemeester Witte en hoofdcommissaris Odekerken. Er vielen geen slachtoffers. Maar het spel was op de wagen. Zeker voor de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD), die minimaal één infiltrant in de Rode Jeugd had rondlopen. Van Hoesel werd gearresteerd en in 1973 veroordeeld tot twee jaar.
Na ommekomst van zijn straf trof Van Hoesel een broeinest van paranoia aan. Het zogeheten ‘geweldsvraagstuk’ – geen discussie over de oorbaarheid van geweld maar over de mate van toepassing – was het breekijzer.
In 1976 – in Duitsland had Ulrike Meinhof inmiddels zelfmoord gepleegd – achtten Van Hoesel en zijn iets jongere geestverwant Eef van den Berg de tijd rijp voor een heus trainingskamp bij het linkse Palestijnse bevrijdingsfront PLFP in Jemen. Meer dan tien kameraden gingen mee. In Jemen bleek dat ze nog een lange weg naar de ‘gewapende strijd’ hadden te gaan. In de van alle speelsheid gespeende Auseinandersetzungen met RAF-instructeurs als Peter-Jürgen Boock, Siegried Haag en Elisabeth von Dyck vielen ze hopeloos door de mand.
Terug in Nederland doofde het heilige vuur langzaam. Van Hoesel weigerde op verkenningsmissie naar Israël te gaan. In zijn plaats ging Lidwien Jansen, die werd gearresteerd door de Israëlische autoriteiten en een hoop over haar kompanen in Nederland zou ‘weglullen’. Op grond daarvan ging de Landelijke Bijstandsgroep Terreurbestrijding in Nederland over tot actie tegen Luciën van Hoesel, zijn vriendin Mirjam Lucassen en Eef van den Berg.
Voor Van Hoesel was nu de maat vol. Hij stopte, ging met zijn vriendin in een Gronings dorp wonen, studeren en later werken als jongerenwerker. Ook werd hij lid van de Pacifistisch Socialistische Partij (PSP). Medio jaren zeventig oefende de PSP een paradoxale aantrekkingskracht uit op polderterroristen en hun sympathisanten. De PSP wist zich door de radicalisering van het linkse actievolk steeds minder raad met haar eigen principes. In weerwil van het cliché kan pacifisme ook fanatisme worden en zo uitdraaien op geweld.
Bovendien was de PSP, anders dan bijvoorbeeld de leninistisch georganiseerde CPN, eenvoudig toegankelijk. De geloofsbrieven van Van Hoesel werden er bijvoorbeeld geaccepteerd, net als die van de Jemen-cursisten Eef van den Berg, Ria Lavrijsen en Sam Pormes. Op Pormes na, die in 1976 lid wist te worden van de CPN, traden ze allemaal toe tot de PSP en kozen daarmee uiteindelijk voor een vorm van integratie.
Eef van den Berg ruilde medio jaren negentig radicaal links in voor ouderenpolitiek en is nu lid van de Eindhovense raad voor het Ouderen Appèl Eindhoven. Lucien van Hoesel heeft dat niet meer meegemaakt. Hij stierf in 2000, net als Willem Oskam. Dankzij het ‘liberale klimaat’, zoals Van Hoesel het zelf zei, was het in Nederland niet zo vreselijk uit de hand gelopen als in Duitsland.