In de middag van 21 juli 1995, tien dagen na de overrompeling van Srebrenica, kreeg Dutchbat een uitgeleide van driesterrengeneraal Ratko Mladic. Hij salueerde, gaf overste Karremans een lampenkap cadeau – Is this for my wife? Ja hoor, dat is voor je vrouw – en hief voor de tweede keer het glas met hem, ditmaal op de vrede.
Minister Voorhoeve (Defensie) neemt dan in Londen deel aan een internationale Balkanconferentie. Daar krijgen de lang verbeide massive airstrikes plotseling concrete contouren. Du moment dat het verfomfaaide Dutchbat de hielen heeft gelicht, kan Mladic zulke luchtaanvallen niet langer saboteren met gijzelacties. Voorhoeve, bang dat de ‘Servische Napoleon’ zich alsnog bedenkt, wordt weggeroepen uit de vergadering. Na een paar minuten is hij terug, glimlachend. Zijn Amerikaanse ambtgenoot steekt zijn duim op. Nederland krijgt applaus.
Voorhoeve: „Onze mannen verdienen een heldenonthaal, een heldenonthaal zullen ze krijgen.”
Karremans spreekt – in Zagreb, tegenover de wereldpers – over „collega” Mladic. „De inname van Srebrenica was van de kant van de Serviërs een correcte militaire operatie. Mladic heeft ons knap uitgemanoeuvreerd.” Hij weigert hem een oorlogsmisdadiger te noemen.
Dit, en nog veel meer hemeltergends, komt in berichtgeving naar aanleiding van Mladic’ arrestatie nauwelijks naar voren. Kennelijk overheerst de opluchting, maar van de weeromstuit lijken de pijnlijkste kanten van het optreden van de Nederlandse VN-soldaten ineens te zijn gewist uit het collectieve geheugen: Dat veel Nederlandse soldaten een bloedhekel hadden aan de vluchtelingen die ze moesten beschermen. Gesproken werd over „onze haat tegen de moslims”, die hand in hand ging met een zekere bewondering voor de Bosnisch-Servische belegeraars. Die leken tenminste op echte soldaten.
Dat de zwaarbewapende bemanning van de ene na de andere observatiepost zich zonder slag of stoot ‘krijgs’ liet maken – in het geval van observatiepost Kilo door de overgelopen Servische tolk Petar, die eenvoudig in een megafoon zei: „Jullie hebben tien minuten om naar buiten te komen!”
Dat de jongens van een andere ‘OP’ alvast hun wapens op de weg hadden gelegd, als zoenoffer.
Dat sommige gegijzelde Dutchbatters pantserwagenrijles gaven, aangezien hun veroveraars niet wisten hoe ze dit buitgemaakte oorlogstuig moesten besturen.
En toen de enclave viel:
Dat vluchtende Dutchbatters in paniek over eveneens vluchtende moslims zijn gereden. Met de brandslang hebben ze de vleesresten van de wielen moeten spuiten.
Dat majoor Franken de negentienjarige broer van tolk Hasan Nuhanovic geen pasje van de Verenigde Naties wilde geven. Hij moest de compound verlaten en werd vermoord door Mladic’ troepen, samen met zijn vader en moeder.
Dat Dutchbat de dieseltanks vulde van de bussen waarmee de etnische zuivering van Oost-Bosnië werd voltooid.
Dat de buitenwereld – de hogere VN-echelons incluis – niet door overste Karremans is ingelicht over de lijken die zijn mannen hadden gezien buiten de compound, langs de beek.
Dat er niets was gedaan met de waarneming van gravende bulldozers naast een veldje waar nog levende moslimmannen in kleermakerszit onder schot werden gehouden. Dat de bataljonsleiding verzuimde om alarm te slaan.
Dat landmachtgeneraal Hans Couzy dit verergerde, door al op 15 juli te beweren: „Binnen het blikveld van Dutchbat geen genocide.”
Dat Defensie vervolgens jarenlang een doofpotbeleid voerde om de opgelopen imagoschade te beperken.
Ik vraag me af of we het nog wel willen weten.
Dan heb ik het nog niet eens gehad over het verprutste fotorolletje, waarop de waargenomen lijken hadden moeten staan, of over de familie van Rizo Mustafic, die elektricien was voor Dutchbat, maar desondanks ook werd uitgeleverd aan Mladic’ moordbrigades.
Dutchbat, concludeert ook het NIOD-rapport, kon het door de Verenigde Naties tot ‘veilig gebied’ uitgeroepen dal van Srebrenica onmogelijk militair verdedigden. De verzochte luchtsteun bleef uit , tot het te laat was. Soldaten van de Bravo-compagnie hebben zich wel degelijk met gevaar voor eigen leven geweerd.
Dat laat onverlet dat de balans van het optreden van Dutchbat beschamend was. Vooral de bataljonsleiding en de Defensietop in Den Haag hebben gefaald en geblunderd.
Overste Karremans, na thuiskomst geëerd in een open Cadillac en later bevorderd tot kolonel, liet in 1998 terugblikkend merken dat hij er nog steeds niets van had begrepen: „Als Oranje in de halve finale van het WK verliest (tegen Brazilië), baalt Nederland een dag. Maar wij, de mannen en vrouwen van Dutchbat, worden drieëneenhalf jaar na de val van Srebrenica nog steeds met de nek aangekeken.”
Het culminatiepunt van deze houding van onbenul is het moment dat Karremans – glas in de hand – als een schooljongen wordt geschoffeerd door generaal Mladic, daags na de val, op 12 juli 1995. De Dutchbat-commandant wordt voor het oog van de camera vernederd. Hij reageert schutterig – I am only the pianoplayer, don’t shoot the pianoplayer – terwijl Ratko Mladic glorieert – „Je bent een waardeloze pianist.” Deze beelden hebben een kras in de volksziel nagelaten. Ook als je je ogen sluit, zie je ze voor je. Ze laten zich niet verdringen.
Sinds de arrestatie van Mladic kun je de beelden ook met andere ogen bekijken. Uitgerekend dit moment van triomf markeert voor hem het begin van het einde. Het zet zijn persoonlijke neergang in werking, een val zonder weerga, die pas nu, zestien jaar later, heeft geleid tot zijn vernederende gang naar het VN-cachot in Scheveningen. Met zijn triomfdronken toast overspeelt Mladic hier zijn hand. Hij is te ver gegaan. Zijn bevel – van diezelfde dag of kort tevoren – om de mannen van Srebrenica groepsgewijs te vermoorden, zal regelrecht uitlopen op tot de hoofdaanklacht (genocide) van het VN-Tribunaal. Het maakt hem, samen met Milosevic en Karadzic, tot Europa’s meest gezochte oorlogsmisdadiger van onze tijd.
Tegelijk begaat hij een strategische fout, misschien wel de grootste uit zijn militaire loopbaan. Door de enclave Srebrenica op te rollen en Dutchbat uiteindelijk op 21 juli uit te wuiven, ligt de weg open voor de grootscheepse NAVO-luchtaanvallen, die zijn strijdmacht – in luttele weken in de nazomer van 1995 – op de knieën dwingen. De colonne van gehavende Dutchbatvoertuigen zet zich kort na het middaguur in beweging en passeert de stalen brug over de Drina, weg uit Bosnisch-Servië. „Die brug noemen we voortaan de Hollandse brug”, roept Mladic uit, nog net hoorbaar boven het geratel.
Het was een van zijn allerlaatste overwinningskreten. Nog datzelfde jaar, na de afgedwongen vrede van Dayton in november 1995, begint hij aan zijn zestienjarige onderduik. De veldheer, die heeft gegokt en verloren, gaat schichtig van schuilplaats naar schuilplaats. Donderdagochtend, in alle vroegte, werd hij in een landerig dorp van zijn bed gelicht, niet ver van de Donau – in het bezit van twee pistolen en een zak geneesmiddelen.
Frank Westerman is oud-correspondent in Belgrado. Over deze tijd publiceerde hij in 1994 De Brug over de Tara. Over de val van Srebrenica schreef hij met collega-journalist Bart Rijs Het zwartste scenario.