Politicologen zitten al jaren in hun maag met de vaak geconstateerde kloof tussen burger en politiek. Hun probleem: ze zien ‘m niet.
Uit enquêtes onder stemgerechtigde burgers blijkt de laatste 40 jaar zelfs een vrij spectaculaire toename in tevredenheid met het functioneren van de democratie. Bij de laatste meting toonde 72 procent van de Nederlanders zich tevreden. In vergelijking met andere landen is dat hoog. Het vertrouwen in regering, politieke partijen en parlement fluctueert wel sterk van jaar tot jaar – met een grote dip in 2002 – maar opnieuw zien politicologen geen reden om te spreken van een daling. En dus ook niet van een groeiende kloof tussen burger en politicus.
Als om hun gelijk te onderstrepen presenteert een groep van meer dan veertig politicologen de ontnuchterende cijfers opnieuw in twee publicaties die gisteren verschenen als afsluiting van een groot onderzoek naar het functioneren van de Nederlandse democratie. De verzamelde politicologen doen daarin wel een handreiking. Want al bestaat de kloof niet, „kloofdenkers” bestaan wel. Dat zijn er zelfs zoveel, dat de wetenschap ze serieus moet nemen.
Oud-politicus en huidig SER-lid Wim Deetman sprak gisteren, op een congres rond het onderzoek, van „een soort paradox”. Onder een kroonluchter van gloeilampen in de vijftiende-eeuwse, grafelijke rolzaal op het Binnenhof, verduidelijkte hij, in licht Haagse accent: „Kamerleden en kiezers zijn het roerend eens dat ze elkaar niet begrijpen. Op dat punt bestaat dus geen kloof. Maar het geloof in de kloof is er wel en dus is er misschien ook wel een probleem.”
De wetenschappers weten waar het probleem zit: in het aloude consensusmodel van Nederland. Dat past volgens hen niet meer bij de ontzuilde, geïndividualiseerde samenleving van vandaag, waarin mensen een werkelijk alternatieve regering willen kunnen kiezen. Niet voor niets, zeggen ze, tenderen veel landen naar een democratisch meerderheidsmodel, zoals dat bestaat in de VS en Groot-Brittannië. Ooit was het belangrijk dat minderheden via een systeem van evenredige vertegenwoordiging zich vertegenwoordigd zagen in de politiek. Nu willen kiezers kunnen ‘afrekenen’. Politicologen zien het in hun cijfers: deelname aan een regering is een steeds grotere garantie voor verlies bij de volgende verkiezing. In de laatste 50 jaar boekten alleen de coalities van het kabinet Den Uyl (1977) en van Paars I (1998) winst bij verkiezingen.
Het werkelijke probleem, zegt de studie, is niet de kloof tussen burgers en politiek, maar het consensusmodel, met haar coalitievorming. Neem het CDA. Al straffen de kiezers die partij genadeloos af, ze keert toch weer terug in de regering. En wie vier jaar eerder koos voor Wouter Bos (PvdA) en tégen Jan Peter Balkenende (CDA), kreeg allebei.
Initiatiefnemer van het onderzoek, Rudy Andeweg: „Dit dwingt kiezers de flanken op te zoeken. Want daar zitten partijen die slechts met enkele andere partijen in staat zijn een coalitie te vormen.” Bovendien: de versplintering valt weg als partijen worden verdeeld in de aloude tegenstelling rechts-links. Dan blijken beide blokken al decennialang opvallend stabiel.
Het is moeilijk voor te stellen dat alle wetenschappers die betrokken waren bij het onderzoek zich in dit soort stellige conclusies kunnen vinden. Hoe hanteerbaar is bijvoorbeeld nog de rechts-linksverdeling? Wat te doen met partijen als ChristenUnie en D66? De consensus daarover is onder politicologen minder groot dan in het studieverslag.
Gisteren liet Mark Bovens (Universiteit Utrecht) zien dat achter de eensgezindheid van de publicaties inderdaad meer opvattingen schuil gaan. Zo erkent ook hij dat het vertrouwen in de democratie stijgt, maar, zo werpt hij tegen, wie burgers verdeelt naar opleidingsniveau ziet dat de laagst opgeleiden uit de pas lopen. Die leiden aan „een enorme politieke machteloosheid”. Dat kan komen, zegt Bovens in lijn met de onderzoeksgroep, omdat ze niet werkelijk kunnen kiezen. En ja, meer directe democratie zou beter zijn. Maar een betere afspiegeling moet ook. Slechts als gevestigde partijen weer in staat blijken de belangen van laagopgeleide Nederlanders te behartigen, kunnen ze de onvrede van onderen temperen. Zegt Bovens. Maar het woord ‘kloof’ gebruikte hij niet. Zo’n spelbreker was hij ook weer niet.