Zojuist voerde Bram Moszkowicz in de regiezitting in het proces-Wilders een artikel aan uit het katern Opinie & Debat van NRC Handelsblad afgelopen zaterdag onder de titel ‘Geert Wilders en zijn advocaat Bram Moszkowicz demoniseren de rechtsstaat‘. Hieronder de tekst van het opiniestuk van schrijver en filosoof Coen Simon.
In plaats van het spel van de rechtbank te spelen, blijven Moszkowicz en Wilders hun medespelers betichten van ‘vals spel’ en mobiliseren ze Nederlanders om de bijl te zetten aan de wortels van de rechtsstaat.
Door Coen Simon
In een van de verhalen van Toon Tellegen speelt de eekhoorn verstoppertje met de krekel. De eekhoorn mag als eerste zoeken. “Hij zocht zeer nauwkeurig. Hij draaide elk steentje om, keek aan alle vier de kanten van elke grasspriet, stak zijn pink in elk gaatje in de grond, maar hij vond de krekel niet.” In de weken die volgen komt de krekel aan het eind van iedere dag tevoorschijn: “Geweldig! Je hebt me niet gevonden! Ha ha! Morgen gaan we verder!” Na een maand iedere dag tevergeefs zoeken heeft de eekhoorn er genoeg van. De krekel reageert verontwaardigd: “Eerst moet je me vinden.” Regels zijn regels. De eekhoorn sleept zich nog enkele dagen voort tot hij op een ochtend niet meer aan de rand van het bos verschijnt. De krekel spoedt zich naar het huis van de eekhoorn, maar “hoe hij ook zocht, in welke hoeken of gaten ook, binnen of buiten, boven of onder de grond, hij vond de eekhoorn niet”.
Het definitieve verdwijnen van de eekhoorn overtreft in letterlijkheid nog het grondige verstoppen van de krekel, maar de lol was er natuurlijk al veel langer van af. Met het volgen van de regels zonder oog voor de geest van het spel ondermijnde de krekel het spel.
De neiging om dingen letterlijk te nemen steekt ook bij de mens veelvuldig de kop op. Hans-Georg Gadamer waarschuwt ervoor in Wahrheit und Methode (1960). In het recht levert dat het gevaar op van wat de Duitse filosoof rechtsdogmatiek noemt. Volgens Gadamer kan het recht alleen werken als de deelnemers van de rechtsgemeenschap ook beseffen dat (rechts)principes alleen betekenis hebben in hun concrete toepassing. En voor die toepassing hebben we buiten de letter van de wet de geest nodig.
Deze geest maakt het recht mogelijk, maar ontbreekt zelf in het systeem. Want er is natuurlijk niets in de letter van de wet dat de mens ervan kan weerhouden zich als de krekel te gedragen. Er is nooit een definitieve regel te geven die zegt hoe de regels geïnterpreteerd moeten worden. Het gedrag van de krekel kan niet ondervangen worden door nog meer regels voor verstoppertje spelen op te stellen. Dan blijf je bezig.
Het recht zelf is om deze reden dan ook nooit genoeg om rechtvaardigheid te bereiken, het vereist altijd ook een gezond verstand van alle betrokkenen, van burger tot rechter. Een houding die ook rekening houdt met de geest van de gehele rechtsgemeenschap. Dat maken de herhaaldelijke verdachtmakingen van de rechterlijke macht door medewetgever Geert Wilders even kwalijk als lastig te weerspreken. Wilders houdt zich aan de letter van de wet, maar corrumpeert de geest van de rechtsstaat – de geest wordt een kwade geest, een demon. “Als ik niet zou worden vrijgesproken”, zei hij in een interview voor het televisieprogramma Nieuwsuur, “dan hebben miljoenen mensen in Nederland, terecht, denk ik, geen vertrouwen meer in de rechterlijke macht in Nederland en ik hoop dat dat niet gebeurt, want ik kan dan die mensen niet meer ongelijk geven als ze een bijl zetten aan de wortel van wat toch iets heel belangrijks in Nederland is, van een onafhankelijke rechter die op een onafhankelijke, onbevooroordeelde manier rechtspreekt.”
Het is natuurlijk beschamend dat een ‘lid van de wetgevende macht’ (zoals Wilders zichzelf tijdens de rechtszitting op 22 oktober 2010 typeerde) de geest van de Nederlandse rechtspraak demoniseert, maar vreemd genoeg blijft de even verfoeilijke rol van zijn handlanger in deze demonisering van het recht haast onbesproken. Ik heb het over zijn advocaat Bram Moszkowicz.
Moszkowicz is ook een man van de letter, een gevaar voor de geest. “Ik zit hier als advocaat” is zijn gebruikelijke uitvlucht bij een lastige vraag van een journalist. Een andere favoriete retorische truc van hem is „ik zou bijna de woorden infaam en abject gebruiken”. Of “hij is geen vriend van Wilders, ook geen vriend van Israël, maar dat staat nu even buiten de discussie”. Letterlijk heeft hij niets beweerd, maar de demonen vliegen in het rond.
Het is me niet helemaal duidelijk waarom de uitlatingen (ik zou bijna zeggen verwerpelijke uitlatingen) van de advocaat zo weinig tegengas krijgen. Maar ik denk dat het te maken heeft met de onschendbaarheid die hoort bij de spelers van het rechtsspel. Johan Huizinga schrijft er in Homo ludens (1938) over: “Elke rechtsplaats is een echte temenos, een gewijde plaats, die uit de gewone wereld is uitgesneden, afgebakend. [...] Het is een echte tovercirkel, een speelruimte waarbinnen tijdelijk het gewone rangverschil tussen mensen is opgeheven. Men is er tijdelijk onschendbaar.” De rechters treden “uit het ‘gewone leven’, eer zij het recht spreken. Zij hullen zich in de toga, of wel zij zetten een pruik op.”
Binnen die cirkel kan Moszkowicz zich veel veroorloven en het hof zelf ter discussie stellen („Vind je het gek dat Wilders denkt: ik krijg geen eerlijk proces!”), alleen treedt hij niet alleen op binnen deze speelruimte, maar ook daarbuiten – al zien we geen pruik, hij “zit hier als advocaat”.
Zo ook na de uitlatingen van zanger Herman van Veen op 9 november 2009 (“De PVV is geen partij, maar een beweging, dat was bij de NSB ook het geval”) bij De Wereld Draait Door, met als enige doel om Wilders te verdedigen. Ongevraagd, want Wilders wilde er geen zaak van maken. Dus feitelijk was het een zelfgekozen aanval, maar vermomd als de advocaat van Wilders. Ten behoeve van de afbakening van de rechtsplaats is zo’n optreden al onverstandig en bedenkelijk, maar zijn aanval was echt kwalijk. „Op het moment dat je zoiets zegt, beledig je twee miljoen mensen, dat zouden allemaal NSB’ers zijn.” De tegenwerping dat Van Veen misschien alleen wilde wijzen op het gevaar van een beweging zonder leden wees de advocaat van de hand en hij deed er nog een schepje bovenop. “Op 21 oktober heeft Wilders samen aangezeten met Elie Wiesel, de Nobelprijswinnaar voor de vrede, die man gaat niet met een NSB’er om de tafel zitten.”
Even afgezien van het feit dat het een non-argument is – er staat me bij dat Judas met Jezus aanzat voordat hij hem nog dezelfde avond verried – het schandelijke van die uitspraak is dat hij nu zelfs suggereert dat Van Veen Wilders ‘een NSB’er’ heeft genoemd.
En terwijl de man van de letter lichtzinnig goochelt met woorden, pakken inktzwarte wolken zich samen boven het publieke debat. Maar om te verhullen dat hij de rondvliegende demonen zelf heeft losgelaten, beschuldigt hij anderen hiervan.
Hij noemde de opmerkingen van de zanger demoniserend (“er zijn doden gevallen om die reden”) en hij stemde in met wat de PVV-leider over dit demoniseren had gezegd tegen Alexander Pechtold (die Wilders extreem-rechts noemde): “Als mij iets overkomt, dan bent u medeverantwoordelijk”. Kortom, Herman van Veen werd door hem bij dezen medeverantwoordelijk gesteld voor iedere mogelijke aanslag op Wilders. Het mag geen verbazing wekken dat het Herman van Veen de volgende dag vele bedreigingen opleverde.
Binnen de speelruimte van het recht, in de geest van de wet en in vol ornaat, moet de advocaat vrij zijn om iedere verdachte op het scherp van de snede te verdedigen. Maar als zijn toga aan de kapstok hangt, moet hij weten dat hij, net als de rechter, net als de agent, net als de wetgever, en net als de burger onderdeel uitmaakt van één rechtsgemeenschap en de verantwoordelijkheid heeft zich niet als de krekel te gedragen.
Maar onder Wilders’ refrein van verdachtmakingen aan het adres van de rechterlijke macht, sjirpt de advocaat de tweede stem. Hij verstopt zich in de televisiestudio’s achter keurige woorden: “ik laat alles wat meneer Wilders zegt voor zijn rekening”, en de rechters “zijn niet partijdig”, het gaat om de “schijn van partijdigheid”. Maar daaroverheen klinkt die tweede stem. „Ik kan me voorstellen dat de verdachte in deze zaak denkt dat de rechters partijdig zijn”, zegt hij tegen Twan Huys na het, nota bene, afgewezen wrakingsverzoek. Er zit nu een “smet op het proces”, en “de schijn van partijdigheid is niet weggehaald”.
Deze laatste weerspreking van een rechterlijk oordeel is dan misschien geen letterlijke verdachtmaking van de rechterlijke macht, maar ze heeft er wel ‘de schijn van’. Al bewijst de rechtsstaat haar onpartijdigheid voortdurend in deze zaak – het OM vraagt immers om vrijspraak van Wilders en een wrakingsverzoek wordt nota bene gehonoreerd – Moszkowicz blijft verdenken. Op de avond van de wraking roept hij alweer dat de nieuwe rechters ook bevooroordeeld zijn. Bovendien deed hij namens zijn cliënt meteen aangifte tegen de in opspraak geraakte raadsheer Tom Schalken. Nu het OM Schalken niet wil vervolgen, dreigt Moszkowicz alweer met een artikel-12-procedure, als hij maandag Schalken niet mag horen. Nog beter dan de krekel benut Moszkowicz de sluipwegen in het juridische bos. Als de beklaagde wetgever en zijn raadsman in plaats van het spel te spelen hun medespelers blijven betichten van vals spel zetten zij het spel zelf op het spel en mobiliseren miljoenen Nederlanders om in de woorden van Wilders “de bijl te zetten aan de wortel van iets heel belangrijks”.
Coen Simon is schrijver en filosoof. In maart verschijnt bij uitgeverij Ambo zijn nieuwste boek ‘En toen wisten we alles. Een pleidooi voor oppervlakkigheid’.
Maandagavond 14 februari 8 uur. Haags Debat aan de Gracht door de Rode Hoed in Amsterdam en NRC Handelsblad: Crisis in de rechtsstaat (info). Deelnemers Harm Brouwer, voorzitter van het Openbaar Minsterie, voormalig rechter Willem van Bennekom en Kamerlid Ard van der Steur (VVD). Gespreksleider Folkert Jensma.