Nooit eerder in de afgelopen tweeduizend jaar stroomde er zulk warm Atlantisch water langs Spitsbergen naar de Noordelijke IJszee als tegenwoordig. De laatste eeuw ligt de watertemperatuur op een diepte van 100 meter bijna 2 graden Celsius hoger dan in de twee millennia ervoor.
Duitse en Noorse onderzoekers berichten dit in het tijdschrift Science van 28 januari. Hun metingen geven belangrijke steun aan de voorspelling dat de Noordelijke IJszee nog deze eeuw in de zomer ijsvrij zal zijn. De onderzoekers, aangevoerd door Robert F. Spielhagen uit Mainz, analyseerden slib uit een bodemmonster dat in augustus 2007 uit de zeebodem tussen Spitsbergen en Groenland was gestoken. De monsterplek bevindt zich op een kritische plaats in de Framstraat waardoor water van de Atlantische oceaan naar de Noordelijke IJszee stroomt.
De boorkern had een lengte van 46 cm en bestond voor een groot deel uit goed herkenbare overblijfselen van ‘foraminiferen’. Dat zijn eencelligen die een kalkskelet van calciet aanleggen dat goed fossiliseert. Uit de combinatie van de verschillende foraminiferensoorten in het monster en de verhouding van magnesium en calcium in het calciet valt met redelijke nauwkeurigheid de temperatuur af te leiden waarbij de foraminiferen groeiden. Die leven meestal op een diepte tussen 50 en 300 meter en bereiken in augustus het toppunt van hun bloei. Na hun dood dwarrelen de skeletjes naar de zeebodem. De leeftijd van de verschillende afzettingslagen in de boorkern werd bepaald met behulp van klassieke 14C-datering.
De temperatuurreconstructie voor het water in de Framstraat vertoont grote overeenkomst met de reconstructie die de Amerikaan Michael Mann eerder aan de hand van onderzoek van oud hout en koraal en dergelijke maakte voor de luchttemperatuur op het noordelijk halfrond (de zogenoemde hockeystick). Frappant is de scherpe en nooit eerder geregistreerde temperatuurstijging die rond 1850 inzet. Die uit zich ook in de verhouding van polaire en subpolaire foraminiferensoorten. Tot aan 1900 blijft het aandeel van subpolaire foraminiferen in het slib beneden de 40 procent, daarna loopt het opeens op tot 66 procent.
De datering van de verschillende gebeurtenissen is niet heel nauwkeurig, omdat de gelaagdheid van het bodemslib altijd enigszins door diertjes wordt verstoord. Uit de analyses valt ook niet af te leiden hoe groot door de eeuwen heen de stroomsnelheid was in de Framstraat. Hoeveel zuidelijke warmte er precies naar de poolstreken is gebracht valt daardoor niet te berekenen, ook al niet doordat de foraminiferen niet precies de temperatuur van het oppervlaktewater aangeven. Ze leven immers dieper.
Maar vast staat dat de zee-ijsbedekking rond de Noordpool de laatste dertig jaar stelselmatig is afgenomen. Hij is nu zo’n 7 procent minder dan in 1980. In de afgelopen maand december lag er minder zee-ijs dan ooit sinds het begin van de registratie is gezien.
De National Snow and Ice Data Center meet de ijsbedekking van dag tot dag met behulp van satellieten. Bekijk de resultaten op nsidc.org