De kogel is door de kerk, om het zo eens te zeggen. Volgende week wordt begonnen met het ‘vroeg reactief afschieten’ van Heckrunderen, konikpaarden en edelherten in het natuurgebied Oostvaardersplassen. Van elke populatie ‘grote grazer’ zal 25 tot 30 procent dieren worden gedood, in totaal zo’n 800 dieren. ‘Ruimen’ mag het niet heten: een deel van de karkassen blijft liggen zoals dat ook zou zijn gebeurd als de dieren van honger en kou een natuurlijke dood waren gestorven. Zoals in de afgelopen winter toen het zichtbaar lijden en sterven van tientallen dieren tot grote verontwaardiging leidde.
Toen werden ze pas op het allerlaatst uit hun lijden verlost, nu worden dieren in een slechte conditie gedood voor het lijden begint. Dat is het verschil tussen ‘laat reactief afschieten’ en ‘vroeg reactief afschieten’: het voorkomen van lijden. Ook het tijdstip is anders: het late schieten vindt plaats aan het eind van de winter, het vroege halverwege de winter.
Bioloog Frans Vera, initiator en promotor van het project Oostvaardersplassen (OVP), heeft er vrede mee. De populaties blijven dicht in de buurt van de carrying capacity (de ‘draagkracht’) van het terrein want het afschot compenseert precies voor de jaarlijkse aanwas. Als, zoals de bedoeling is, de jagers alleen die dieren afschieten die anders de winter ook niet hadden overleefd, treedt de normale natuurlijke selectie op.
Het besluit tot vroeg in plaats van laat reactief afschieten is de uitkomst van een ethische exercitie die heeft plaatsgevonden binnen de International Commission on Management of the Oostvaardersplassen (ICMO) die onder leiding stond van oud-staatssecretaris natuurbeheer Dzsingisz Gabor. Vorige maand presenteerde die haar rapport. Niet iedereen is even tevreden over de uitkomst, maar er is weinig behoefte er nog op terug te komen.
Toch intrigeert de vraag: kunnen ethici voortaan de weg wijzen in een debat waarin natuurlijk beheer moet worden afgewogen tegen dierenwelzijn? In de appendix van het rapport staat uitgelegd langs welke lijnen er is geredeneerd. Aan de basis van de overwegingen staat de wens de maatschappij een stem te geven in de opzet van het beheer. De cruciale vraag is dan of de maatschappij de drie grote grazersoorten binnen de Oostvaardersplassen beschouwt als echt wilde dieren of eerder als ‘tamme’ of ‘gehouden’ dieren (kept animals).
Veel Nederlanders beschouwen de dieren als gehouden dieren, omdat ze nog maar zo kort in hun reservaat zitten en omdat dat omheind is. En Nederlanders vinden het laten verhongeren van zulke dieren moreel onaanvaardbaar. Het mag niet, vinden ze. De beheerders van het reservaat hebben een individuele zorgplicht ten aanzien van hun grazers.
STERFTE
Een technisch probleem is dat het gerechtshof in Den Haag begin 2007 juist heeft uitgesproken dat de runderen, paarden en herten in de Oostvaardersplassen als wild moeten worden beschouwd. De kwestie was aangekaart door de Dierenbescherming nadat ook in maart 2005 onder invloed van kou en sneeuw zware sterfte was opgetreden. De rechter oordeelde dat de dieren van de OVP geen gehouden dieren konden zijn omdat niemand beschikkingsmacht over ze had. En voor wilde dieren in een reservaat geldt een afblijfplicht. De enige plicht die er is, is om hun ecosysteem in stand te houden, als dat zichzelf niet in stand houdt.
Maar de commissie heeft zich uit dit dilemma bevrijd en het was niet eens moeilijk. Het is, oordeelde zij, onjuist om te denken dat een dier óf wild óf tam is. In feite zijn ‘wild’ en ‘tam’ eindpunten van een breed continuüm, een overgangsgebied waarin geen of-of geldt maar meer-of-minder. Sommige wilde dieren zijn wilder dan andere wilde dieren.
Daarna wees de rest zich vanzelf. De grote grazers van de OVP zijn tegelijk wild en tam en hebben dus zowel ecosysteem-bescherming als individuele zorg nodig. Het laatste wil niet zeggen dat de dieren nooit aan voedselgebrek en felle kou mogen worden blootgesteld. Negatieve prikkels worden geaccepteerd, als ze maar niet te lang duren en als de dieren de gelegenheid krijgen er adequaat op te reageren. Met dat laatste wordt bedoeld dat ze de kans moeten krijgen om beschutting te zoeken, zo heeft commissielid Frauke Ohl, hoogleraar dierenwelzijn in Utrecht, deze week desgevraagd verduidelijkt.
AFWIJKEND GEDRAG
Maar het ondergaan van gebrek en kou mag niet ontaarden in lijden, want daar zijn de wilde dieren van de OVP te tam voor. De individuele zorgplicht gebiedt het voorkomen daarvan en zo kon worden besloten tot ‘vroeg reactief afschot’, tot het tijdig doden van dieren die de winter toch niet waren doorgekomen. In de praktijk herken je die, afgezien van hun lichamelijke conditie, aan afwijkend gedrag. Ze lopen gebrekkig, hebben een slechte coördinatie en vallen af van de groep.
De crux van de ethische afweging zit hem in de continuüm-gedachte. Die blijkt afkomstig van de Wageningse hoogleraar toegepaste filosofie Jozef Keulartz en juist deze heeft de exercitie met verbazing gevolgd. Het continuüm dat hem voor ogen stond sloeg op processen die dieren doorlopen als ze vanuit tamme staat, bijvoorbeeld bij een herintroductie in de natuur, geleidelijk verwilderen. Zijn ‘continuüm’ is nooit bedoeld om dieren blijvend in een categorie in te delen. En, zegt Keulartz, als je het toch zou willen doen, dan zitten de grazers van de OVP niet ergens halverwege maar vér aan de kant van de wilde dieren. “De runderen en paarden zijn onmiskenbaar verwilderd. De eerste jaren stonden ze te wachten tot ze gevoerd werden; nu trekken ze er zelf op uit.” En ze hebben zich ook aan de natuur aangepast, voegt Vera toe. Zo zijn ook alle geboortes weer gesynchroniseerd, ze jongen allemaal in de lente.
Al met al is er geen enkele reden om wilde dieren het natuurlijk lijden te onthouden, vindt Keulartz. “Maar het wordt maatschappelijk niet geaccepteerd, zo simpel is dat. In de Serengeti vinden mensen het prachtig, hier niet. Er is een enorme vervreemding van de natuur opgetreden.”