Rotterdam, 7 dec. - Van Nederlandse 15-jarigen is 14 procent laaggeletterd. Dat blijkt uit het vandaag gepubliceerde PISA-onderzoek naar de leesvaardigheid van 15-jarigen in 65 geïndustrialiseerde landen. Deze laaggeletterde tieners zullen zich volgens de betrokken onderzoekers moeilijk kunnen redden in de moderne samenleving.
Alle Nederlandse 15-jarigen samen scoren op het gebied van leesvaardigheid wel bovengemiddeld. Het internationale gemiddelde van alle onderzochte kinderen is voor leesvaardigheid 494 punten; Nederland scoort er 508, beter dan buurlanden België (506) en Duitsland (497), maar slechter dan Finland, dat 536 punten scoort.
Er zijn in Nederland aanzienlijk meer jongens dan meisjes laaggeletterd. Liefst 18 procent van de jongens scoort minimaal op het criterium leesvaardigheid, tegenover 11 procent van de meisjes. Leesvaardigheid wordt op drie punten getoetst: ‘zoeken en vinden’, ‘integreren en interpreteren’ en ‘reflecteren en evalueren’. Gemiddeld staan middelbare scholieren in Nederland voor leesvaardigheid, wiskunde en natuurwetenschappen op de tiende plek van de PISA-ranglijst.
Het driejaarlijkse PISA-onderzoek (Programme for International Student Assessment) werd vanochtend gepresenteerd in Brussel. Opdrachtgever is de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Behalve westerse landen deden ook landen als Japan, Thailand en Singapore mee.
Voor het eerst is ‘laaggeletterdheid’ gemeten als onderdeel van het PISA-onderzoek. In 2000 was het hoofdthema leesvaardigheid, in 2003 wiskunde. In 2006 was het hoofdthema natuurwetenschappen. Op dat thema stonden Nederlandse kinderen toen op de negende plek van de ranglijst, en zesde op de lijst van de 33 OESO-landen. Doel van het driejaarlijkse onderzoek is om het onderwijspeil te meten en onderwijs hoger op de agenda te krijgen van nationale regeringen.
In een eerder dit jaar gepubliceerd onderzoek becijferden PISA-onderzoekers dat betere onderwijsresultaten op dit moment uiteindelijk leiden tot een flinke impuls voor de economie tijdens het leven van kinderen geboren in 2010. Maar, waarschuwden de onderzoekers: regeringen neigen het belang van investeren in onderwijs te onderschatten, juist omdat die altijd pas na een aantal jaren vrucht afwerpen. Daardoor zakt onderwijs op de prioriteitenlijst.
PISA-onderzoekers benadrukken dat landen niet meer alleen hun prestaties moeten vergelijken met die in het verleden, maar zich voortdurend moeten meten aan opkomende economieën. Alleen al in Nederland zijn werkgevers jaarlijks genoodzaakt een paar duizend hooggeschoolde automatiseerders uit India en China aan te trekken wegens tekorten aan dit soort personeel op de nationale arbeidsmarkt.
Het PISA-onderzoek werd uitgevoerd door twee toetsinstituten: de één is gevestigd in Australië, de ander is het Cito in Arnhem. Aan het onderzoek deden 186 Nederlandse middelbare scholen mee. Het Cito nam bij elke school een steekproef van dertig 15-jarigen. Het ging om 95 vmbo-scholen, 86 havo/vwo-scholen en vijf scholen voor praktijkonderwijs.
Meer over het PISA-onderzoek op de website cito.nl