Unesco, de onderwijs- en erfgoedtak van de Verenigde Naties, heeft de Amsterdamse grachtengordel op de Werelderfgoedlijst geplaatst. Maar de titel heeft niet de effecten die een ieder verwacht en is eigenlijk een wassen neus.
Voorstanders, waaronder de gemeentepolitiek en de behoudzuchtige Vrienden van de Amsterdamse Binnenstad, zien de Unesco-titel als de hoogst haalbare onderscheiding. En sommigen zien er een kip met gouden eieren in, die voor veel extra toeristen zorgt. Het internationale adviesbureau PricewaterhouseCoopers heeft echter in 2008 berekend dat de gemiddelde stijging van het aantal toeristen bij een Unesco-benoeming hooguit een paar procent is. In een ander onderzoek laat de meest gunstige berekening een stijging zien van zes procent, maar dat betrof het Canadese vissersdorp Lunenberg waar voorheen amper toeristen kwamen. In het wereldberoemde Amsterdam zal het effect aanzienlijk kleiner zijn.
Voorstanders voorzien ook een verandering van het soort toeristen dat de stad zal bezoeken. De ‘brallende Britten’ zouden plaatsmaken voor kapitaalkrachtige kosmopolieten. Onderzoek weerspreekt ook dit: maar weinig toeristen zijn zich bewust van het Unesco-predikaat van door hen bezochte plekken. De keuze voor een reisbestemming hangt hier nauwelijks van af.
Bovendien: was de titel vroeger nog voorbehouden aan de meest bedreigde natuurgebieden en de meest uitzonderlijke en kwetsbare architectuur en steden, inmiddels staan er ruim 900 namen op de lijst en komen er ieder jaar gemiddeld 26 bij. Deze wildgroei zorgt voor een devaluatie van de benoeming. Alleen al in Nederland stijgt het aantal kandidaten gestaag. De Wadden zijn net toegelaten en rondom Amsterdam bevinden zich al meerdere Unesco-plekken, waaronder de Stelling van Amsterdam en droogmakerij De Beemster, die nauwelijks meer bezoekers trekken met hun titel. De reislustige Amerikaan kan Nederland ook overslaan en Aken, Keulen, Brussel, Brugge of Bath bezoeken om Unesco-erfgoed te ervaren. Nog even en Unesco is de Starbucks van de erfgoedwereld.
Volgens tegenstanders, de schreeuwerige actiegroep Ai Amsterdam voorop, is de benoeming de doodsteek voor de binnenstad. Amsterdam wordt één groot Begijnhof, als een overgereguleerd openluchtmuseum. Men vreest dat Amsterdam steden als Brugge achterna gaat en eindigt als uitgestorven erfgoedstad, zich niet realiserend dat Brugge pas in 2000 op de lijst is gezet, lang nadat deze stad haar dynamiek verloren had. De benoeming was een poging om de stad nieuw leven in te blazen.
Gemakshalve gebruikt men de benoeming vaak ook als bewijs voor de ‘vertrutting’ van Amsterdam. Maar wat de bescherming van erfgoed betreft is de hoofdstad Roomser dan Unesco. Mede als gevolg van de bewonersprotesten tegen de sloop van oude wijken als de Jordaan in de jaren ’60 en ’70, ontwikkelde de stad zelf zijn strenge regels. De revolutionaire geest van weleer waart nu als een spook rond over de grachten en zorgt ervoor dat iedereen met (ver)bouwplannen snel wordt afgeschrikt. Unesco doet daar amper iets aan af en draagt daar ook weinig aan bij.
Ook de angst voor verder toenemende regeldruk en bemoeizucht van de overheid is ongegrond. Unesco is geen Paard van Troje dat ongemerkt ervoor zal zorgen dat gevelreclames en nieuwbouw verboden worden. Het reglement van Unesco blinkt uit door vaagheid en laat veel ruimte voor interpretatie. Zelfs in Venetië, het prototype van de platgelopen toeristenstad waar sinds 1950 het inwonersaantal meer dan is gehalveerd, is ruimte voor vernieuwing en commercie. Zo werd twee jaar geleden, ondanks felle protesten van de bevolking, een opvallende nieuwe loopbrug van de postmoderne Portugese architect Santiago Calatrava in gebruik genomen. En al enkele jaren ontnemen metershoge billboards met reclames het zicht op de bekendste architectuuriconen aan het Canal Grande en het San Marcoplein. En dit allemaal ondanks (of dankzij?) Unesco én met steun van de lokale monumentendienst.
Dus hoe nu verder? Gewoon doorgaan, alsof Unesco niet bestaat. Je moet het echt bont maken, of slecht spelen, wil Unesco je van de lijst halen. Toen Dresden in 2009 van de lijst werd gehaald als gevolg van de bouw van een nieuwe brug, schreef de Frankfurter Rundschau terecht: „Unesco is dan wel tot een besluit gekomen, het heeft geen oplossing gevonden.” Dresden koos voor innovatie ten koste van een plek op de lijst. Unesco raakte een aanwinst kwijt en verloor de grip op een deel van de achterban. Amsterdam moet zich spiegelen aan Dresden en zijn plek op de Werelderfgoedlijst gebruiken om deze ter discussie te stellen. Laat alle Amsterdammers, toeristen en bovenal Unesco zien dat je als historische stad met een ‘uitzonderlijke universele waarde’ ook eigentijds en eigenzinnig kunt zijn. Amsterdam moet zich niet laten weerhouden de hoogbouwplannen voor Overhoeks in Noord uit te voeren – volgens het Unesco-reglement verboden – of voor de bouw van een nieuwe brug naast het Amstel Hotel, enkel vanuit een misplaatste eerbied voor Unesco. Als men zo had gedacht in Parijs, waar het hoofdkantoor van Unesco is gevestigd, dan zou er geen Centre Pompidou of glazen piramide bij het Louvre zijn. En dat was eeuwig zonde geweest.
Michiel van Iersel (1978) is mede-oprichter van Non-fiction, bureau voor culturele innovatie.