Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Geschiedenis

Foute burgemeesters waren eigenlijk heel goed

De naam Callenfels zei me vaag iets. De namen Ton Crijnen en Ina Herbers, die als biografenduo ‘het veelbewogen leven van de NSB-burgemeester van Vlissingen en Woerden’ beschreven, was ik niet eerder tegengekomen. Die van de uitgever, Aspekt, natuurlijk wel. En die van directeur Perry Pierik helemaal. Voor de boeken die hij in het licht zendt schrijft hij vaak een wervend voorwoord dat hij ondertekent als ‘Dr Perry Pierik, historicus/uitgever’.

Halverwege de jaren negentig leek geschiedenis de core business van zijn nieuwe fonds te worden, waarbij de nadruk op ‘dwarse’ opvattingen lag. In een serie ‘bulletins’ over de wereldoorlogen waren gevestigde meningen steevast het mikpunt – de Great War werd bijna herijkt als een complot van het perfide Albion om er zelf beter van te worden.

Complotten zijn zoals bekend het lievelingsgerecht van dilettanten. Met één hiaat in een levensverhaal, anderhalf smeuïg detail en wat ontketende fantasie bezorgen ze de geschiedenis spontaan nieuwe keerpunten – zeg maar de methode-Thomas Ross. Maar die houdt het bij fictie of op z’n ergst factie. Pierik laat er boeken van drukken, die hij met zijn academisch nihil obstat heiligt. Aspekt is nog altijd een favoriet adres voor autodidacten, voor mensen als Martin Ros, die er redacteur werd, of voor iemand als Dick Verkijk, die een paar jaar geleden het ‘bewijs’ aan elkaar frummelde dat Harry Mulisch in 1941 lid van de Jeugdstorm zou zijn geweest.

Een serieuze ‘historische’ uitgeverij kon Aspekt zo moeilijk blijven. Totdat in 2006 Pierik ineens beslag legde op de rechten van Pressers Ondergang. Eerbied van de jonge historicus voor de oude? Nee, de jonge maakte gebruik van z’n editie om er een geniepige noot in op te nemen, waarin werd gesuggereerd dat het officiële Weinrebrapport van Giltay Veth en Van der Leeuw (1976) net zo min had gedeugd als Een fantast schrijft geschiedenis van Regina Grüter uit 1997. Voor de waarheid over de eindeloze affaire kon je terecht bij Frederik Weinreb, verzetsman en groot schrijver van ene René Marres. Diens boek was uitgegeven bij Aspekt. Pierik bleef dwars.

En nu dus P.C.Callenfels. ‘Wat het boek ons leert’, schrijft de inleider, ‘is dat aan het einde van de dag altijd toch de mens centraal staat. Daarin ligt het verschil tussen wit en zwart en grijs, de ideevarianten waarin over de oorlog werd gedacht. Juist bij Callenfels speelt dit een bijzondere rol’.

Al op bladzijde twee van de eigenlijke geschiedenis verzekeren de auteurs dat Callenfels ‘geen echte nationaal-socialist’ was, en ze verduidelijken: ‘Hij hield er zo zijn eigen interpretatie van het nazisme op na. Daarin was bijvoorbeeld voor een fervent, raciaal bepaald antisemitisme geen plaats.’ Had Callenfels misschien een gewone, non-fervente, niet raciaal bepaalde hekel aan joden?

De biografen lichten niet toe. De mens moge dan volgens Pierik (‘aan het einde van de dag’) centraal staan, ik zou na lezing van Callenfels’ portret niets over hem kunnen navertellen. ‘Wat een heerlijk sarcastische man’, zou de dertigjarige Vlissingse leeszaaljuffrouw Annie M.G. Schmidt (in Wat ik nog weet) na een toevallige ontmoeting over hem gedacht hebben, maar dat beeld moest ze twee jaar later al weer corrigeren. Toen riep hij haar als burgemeester op het matje, omdat ze de waarschuwing ‘Verboden voor Joden’ niet in de bibliotheek had opgehangen, en geen Volk en Vaderland op haar balie had liggen. Een enge dienstklopper dus. Maar Crijnen en Herbers schrijven zoetsappig: ‘Callenfels heeft nooit maatregelen tegen de leeszaal genomen, ondanks het feit dat Annie geen gehoor gaf aan zijn eis’. Dus eigenlijk een ‘goede’ burgemeester?

We komen niets te weten over de jonge jaren van Callenfels. Nauwelijks iets over zijn motief om – al in 1933 – lid van de NSB te worden. Er is een warrig verhaal over de benoeming, maar niet meer dan een armzalig beetje informatie over de wijze waarop hij ‘carrière’ moet hebben gemaakt binnen de beweging. En steeds als er sprake is van onaardig NSB-optreden haasten de biografen zich om hun held te prijzen voor al die gevallen waarin hij onderduikers of verzetsmensen had kunnen aangeven en het niét deed.

Er is bij de schrijvers geen spoor te bekennen van interesse in de eigenschaploze man die laat in 1944 nog altijd graag burgemeester van Woerden wilde worden. ‘Aan het einde van de dag’ wordt ons ingepeperd dat naoorlogse gevangenkampen voor foute burgemeesters natuurlijk geen Auschwitz of Sobibor waren – maar toch ook lang geen pretje.

Wat schieten we nou op met dit soort dwarsheid?

Ton Crijnen en Ina Herbers, P.C.Callenfels. Het veelbewogen leven van de NSB-burgemeester van Vlissingen en Woerden. Aspekt, 212 blz, € 19,95