Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Onderwijs

Op zoek naar een school

Amsterdam vanochtend. Een vluchtig gesprek (want er moet gewerkt worden) voor de poorten van de crèche. Wij moeders hebben het over een basisschool in de buurt.

„Ik vind dat wel een erg leuk schooltje hoor, vooral omdat je daar wat meer verschillen ziet. We wonen tenslotte in een grote stad, dan wil ik ook dat mijn kind in een voor de stad representatieve omgeving opgroeit”, zegt de moeder van een peuter tegen me.

Het is alsof ik een echo hoor van mezelf twee jaar geleden. Destijds liep ik alle scholen in Oud-West af en riep ik precies dat soort dingen, denkende daarmee heel ruimhartig en wijs te zijn. Ook mijn zoontje moest contact houden met de ‘echte’ stad. De stad waar dus ook heel veel buitenlanders wonen, die stad ja. Wat blijkt? Wij ouders praten elkaar blijkbaar allemaal na. We nemen daarbij ook elkaars drogredenen over. We roepen doodleuk dit soort dingen, terwijl we op de stoep voor een crèche staan, waar zich al niet eens zo’n grootstedelijke representatie voordoet. In de verste verte niet. Maar ik kan het die moeder of mezelf niet eens verwijten. Eigenlijk zijn we gewoon wat in de war. Dat komt doordat een proces als plaatsing op een basisschool weinig helder is. Niemand spreekt de waarheid. De overheid niet, de schoolbesturen niet en wij vervolgens ook niet.

Mijn vriend stelde mij op een gegeven moment de vraag: „Maar wat als het o-zo-representatieve schooltje zwarter is dan wit, en er weinig tijd of speciale aandacht is voor ons zoontje?” Want stel nu dat hij slimmer is dan de rest?

Wat een verontrustend gedoe eigenlijk. Wat een aanmatigend gezwets over dat het toch wel erg leuk zou zijn als je kind ‘in aanraking komt’ met een ander cultuurtje. U merkt, ik ben boos op mezelf. Geef je daarmee dan het juiste signaal aan je peuter? Hij hoort alles hoor, nu al. Hij hoort hoe dat van ‘de andere cultuur’ dus blijkbaar iets is met een bepaalde lading. Weg onschuld. Bovendien moet het allemaal wel leuk blijven. En waar ligt dan de grens? Als een Marokkaans klasgenootje in de gangen het rokje van jouw vijfjarige dochter omhoog trekt en tegen haar oprijdt? Echt gebeurd, op een schooltje in de Pijp. Toen moeder de leraren vroeg of ze streng wilden optreden tegen de ouders van dat jongetje, werd er gezegd: „Maar dat ligt wat gevoelig in die andere culturen.” Wat me eerder het geval lijkt is dat het schoolbestuur werkelijk geen idee had van wat het moest doen. Dus werd er teruggegrepen op een mooi in het gehoor liggende redenering. De moeder heeft haar dochter meteen van school gehaald. Overigens is haar dochter half-Braziliaanse.

Wellicht valt het u op dat ik uitga van een soort vrije keuze voor een school. U bent in de war misschien, want u dacht altijd dat de schoolkeuze grotendeels vanuit de overheid wordt bepaald? Officieel wel. Maar wat iedereen binnen de ring van Amsterdam weet en elkaar dan ook aanraadt is: „Heel vaak bellen, dat helpt echt. En langsgaan, interesse tonen. Of je kind alvast naar de voorschool laten gaan.”

Overigens dient al die moeite alleen te worden gedaan voor de eigenlijk-niet-zo-zwarte scholen. In theorie zou dat dus niet kunnen kloppen en zouden de scholen die meer gemengd zijn net zo populair moeten zijn. Maar wat ik al zei gaat hier dus op: wij ouders roepen maar wat. Puntje bij paaltje willen we allemaal maar één ding en dat is een veilige omgeving voor onze kinderen waarin goed onderwijs wordt gegeven.

Mijn zoontje is inmiddels vier en gaat na de meivakantie naar school. Ik ben in mijn keuze uiteindelijk gewoon maar afgegaan op sfeer. Ik weet zeker dat de moeder van vanochtend tot dezelfde conclusies komt. Hoe gaat ze haar keuze vervolgens publiekelijk verdedigen? Vermoedelijk zal ze net als ik zeggen: „Ik vind het fijn als hij op een buurtschooltje zit, zodat hij na school makkelijk in- en uitloopt bij vriendjes.”

Zelf ben ik in het buitenland opgegroeid. ‘Wat deed je vader dan?’ is de vraag die dan automatisch rijst. Soms ben ik geneigd te liegen en wil ik zeggen dat hij voor het Rode Kruis werkte.

„Hij was diplomaat.”

„Oh”, waarna er in de regel veelbetekenend wordt gezwegen. Ik ben er dus zo een: elitair, veilig opgevoed, bevoorrecht.

Een enkeling vraagt door: „Zat je dan op internationale scholen?”

Inderdaad, ik zat op van die dure, internationale scholen. Welbeschouwd heb ik de Staat dus inmiddels een vermogen gekost. Veel meer dan de gemiddelde allochtoon. Maar dat even terzijde. Wat ik vervolgens soms uitleg, en soms niet – afhankelijk van de veroordeling van de persoon tegenover me – is het volgende. Ik zat in Ghana op een school waar de kosten bepaald werden aan de hand van het inkomen. We droegen allemaal hetzelfde uniform (niet dat een uniform alle verschillen wegpoetst, want die weet je haarscherp te distilleren als kind, dat is alleen even een andere discussie). Enige voorwaarde om op die school te komen was of een kind het toelatingsexamen haalde. Kwam je uit een gezin met weinig financiële draagkracht en was je slim genoeg, dan kon je gewoon naar die school. De toets was dus niet een combinatie van schimmige omstandigheden zoals in welke wijk je woonde, hoe vaak je belde, misschien wat je vader deed, of dat je wellicht een ‘rugzakkind’ was (want dan krijgt de school meer subsidie, dus is dat een voordeel). De toets was even simpel als helder: kan een kind het onderwijs aan? Als de ouders van dat kind 100 kilometer wilden reizen, dat was vervolgens aan hen. En de vraag of die ouders het konden betalen, deed niet ter zake. Er werd gewoon een eerlijk rekensommetje op het inkomen losgelaten.

Mijn eerste tongzoen op twaalfjarige leeftijd? Van een Ghanees.

Ik geef het maar even mee aan onze overheid. Zie het maar als een suggestie. Dat er iets moet veranderen aan het grootstedelijke schoolbeleid is natuurlijk duidelijk. Zonder daar meteen een oordeel over te moeten uiten, kan toch de simpele constatering worden gedaan dat we inmiddels leven in een klassemaatschappij? Alle keuzes van gezinnen in de grote steden zijn daar in ieder geval al volledig mee doordrenkt. Doen alsof dat niet zo is, zal op lange termijn niet werken. Sterker nog: doen alsof leidt tot verwarring en uiteindelijk dus spanningen.

Aliefka Bijlsma is schrijfster. Onlangs verscheen haar Mede namens mijn vrouw.