Erica Tetralix – het staat als motto in ieder boek van K. Schippers. Het zijn ook de eerste woorden van het allereerste gedicht in zijn debuut De waarheid als De koe (1963). Geheimzinnige woorden, Erica Tetralix. Wikipedia leert dat het de Latijnse benaming is voor ‘gewone dopheide’, maar een verdere verklaring voor dit merkwaardige vaste motto van K. Schippers is nergens te vinden. Waarom 28 boeken begonnen met gewone dophei?
Amersfoort, oktober 2009: Een ‘Manifestatie van Niks’ heeft plaats. Aan kunstenaars en niet-kunstenaars is gevraagd iets in te zenden dat in hun ogen geen kunst is. De inzendingen worden tentoongesteld op een niet-kunstexpositie. Zowel niet-kunst maken als het bekijken ervan blijkt nog niet eenvoudig. Want wat is niet-kunst? Voor die vraag is er een jury aangetrokken met als voorzitter K. Schippers, die zijn leven zo ongeveer in dienst heeft gesteld van het creatieve kijken naar het alledaagse, of, zoals een van zijn ideeën luidde, ‘het tentoonstellen van de wereld’.
Eén van de niet-kunstinzendingen is een plastic verpakkingsdoosje van een computerharddisk, dat met een spijker tegen de muur is geslagen. Als de jury erlangs loopt ontstaat een dialoog met de aanwezige kunstenaar die het eigenlijk niet eens is met de omgeving van zijn inzending. Hij trekt het doosje demonstratief van de muur, beent ermee naar buiten en deponeert het plastic aan de kant van de weg – waar het ‘werk’ in zijn ogen hoort.
De niet-kunstexpositie in Amersfoort kan wellicht worden gezien als een logisch vervolg op – want het omgekeerde van – wat Marcel Duchamp een kleine honderd jaar geleden deed, toen hij onder het pseudoniem R. Mutt (lees: Ar Moede) een urinoir instuurde naar een New Yorkse tentoonstelling om te zien of deze als kunst werd geaccepteerd. ‘Fontein’: indertijd een geweldige provocatie, maar in 2004 uitgeroepen tot het belangrijkste kunstwerk van de 20ste eeuw. ‘Kun je werken maken die geen kunstwerken zijn?’ vroeg Duchamp zich al in 1913 af. Hij signeerde gebruiksvoorwerpen; een doodgewone kam, een sneeuwschop en een flessenrek kwamen ineens tussen aanhalingstekens te staan, als ‘readymade’. De ironie van de bevestiging, zoals hij het noemde.
Opnieuw kijken naar de dingen, de werkelijkheid heroverwegen – de ironie van de bevestiging werd ook een belangrijk thema in het werk van K. Schippers (1936).
De schrijver woont sinds 1965 in een prachtig huis in Amsterdam-Zuid, de Concertgebouwbuurt. Bij de deur twee naambordjes: Gerard Stigter / K. Schippers. Een trap naar boven. Daar, na een gang met onder meer werk van Schoonhoven en een portret van Stan Laurel, de oude komiek in de kleedkamer, staat Gerard Stigter / K. Schippers. We gaan zitten aan een tafel in de met kunst en boeken gevulde kamer.
Laten we het hebben over je nieuwe boek, ‘De Bruid van Marcel Duchamp’…
‘Ja.’
In dit huis schreef Schippers het grootste deel van dat mooie, omvangrijke oeuvre: Verplaatste tafels, Een dag in Amsterdam, Eerste Indrukken, zijn vele essays voor deze krant en recentelijk de romans De hoedenwinkel en Waar was je nou, waarvoor hij de Libris Literatuurprijs 2006 ontving. Dit huis was ook het redactieadres van Barbarber (1958-1972), het dadaïstische ‘tijdschrift voor teksten’, waarin Schippers de readymade als poëzievorm introduceerde en – als een van de eersten – Nederland kennis liet maken met de ideeën van Marcel Duchamp. Ideeën die ook bedacht hadden kunnen zijn door Schippers: de dingen in je omgeving opstapelen of sorteren op gewicht; met één oog naar de dingen kijken; luisteren naar het geluid dat een corduroy broek maakt van iemand die door de kamer loopt. Of een tekst als ‘Wanneer de rook van tabak / ook ruikt naar de mond die haar uitademt / trouwen die twee geuren / infrafijn.’ Duchamp schreef deze aantekeningen begin vorige eeuw en opende Schippers daarmee de ogen naar het ‘infrafijne’, naar wat zich aan de aandacht onttrekt, om vervolgens nooit meer zijn werk te verlaten.
Is het leven nou saai of niet? is één van de vragen tijdens het gesprek. Want verveling, daar begint alles mee. Hij schrijft in De Bruid van Marcel Duchamp:
‘Bij mij thuis, in m’n jeugd, dacht ik, het zal toch niet m’n hele leven zo doorgaan, al die tafels, kastjes, lampen, verandert er nou nooit iets, wandelingen door het bos. Ongeveer hetzelfde zag je dan ook nog in musea en als je bij een familielid op bezoek was. […] Zonder dat je het wist deed je er van alles aan die herhaling te voorkomen. En dan kwam er ineens iemand die juist van dat verpletterende gewone een spel maakte, zodat je het nauwelijks nog voelde. Marcels voorwerpen waren zo armoedig dat je blik er meestal langs glijdt, net als bij je thuis, en zonder dat je op een gedachte komt. Bij hem werd de dode hoek, waarin bijna elk ding terechtkomt, grappig en vindingrijk, je mocht er eindelijk om lachen.’
De wereld ligt ineens voor je open. Zo kun je ook leven, naar de dingen kijken, reizen, boeken schrijven. En zo schreef Schippers zijn 28ste boek, een kruising tussen een speurtocht, een essay en een liefdesgeschiedenis.
‘Moet je koffie?’ vraagt hij. We onderbreken het interview, hij vertrekt naar de keuken en laat een stoel leeg.
Marcel Duchamp. Zijn readymades werden wereldberoemd, maar waarom was zijn overige werk zo doordrongen van seks? Honderd jaar geleden schilderde hij nog het enigszins kubistische Trieste jongeman in de trein, maar daarna volgden Naakt de trap afdalend’ – waarin hij de beweging wilde vangen van een haast machinaal naakt en, jawel, De overgang van maagd naar bruid en De Bruid. Zijn magnum opus, De Bruid ontkleed door haar vrijgezellen, zelfs,ook bekend als ‘Het Grote Glas’, was een mysterieus, erotisch samenspel van symbolische elementen als sekscilinders, een geile chocolademolen en een abstracte ‘bruid’. Hij had het werk voorzien van een handleiding vol prikkelende aanwijzingen, zoals ‘de vrijgezellen zullen de bruid nooit bereiken’. Daarna maakte hij veertig jaar lang amper nieuw werk, maar wijdde hij zich aan een vrij succesvolle schaakcarrière. Hij had met zijn (anti-)kunst gezegd wat hij wilde zeggen, zo leek het. Na zijn dood in 1968 bleek hij echter in het geheim nog twintig jaar aan een meesterstuk te hebben gewerkt: Etant Donnés, een voyeuristische installatie van een forse deur met kijkgat waarachter een liggend naakt op takken met een wel zeer ontvankelijke vagina. Zijn laatste provocatie.
Schippers keert uit de keuken terug met een kopje koffie. Op het tafelblad ligt een boek over Raymond Roussel, één van Duchamps inspiratiebronnen. Schippers vertelt associatief verder over zijn boek, spelend met de vragen, met wat hem te binnenschiet.
Duchamp noemde erotisme het enige ‘isme’ waar hij ontzag voor had. Maar waar kwam dat merkwaardige spel met seks vandaan? Waarom zei hij ooit dat hij zelf die trieste jongeman in de trein was? En wie is toch die steeds terugkerende bruid van Duchamp? Schuilt er wellicht een drama achter al die bruiden met hun conceptuele, mechanische seks?
Schippers steekt een sigaret op.
In zijn leven reisde hij al eerder af naar enkele van Duchamps vroegere verblijfplaatsen, maar twee jaar geleden bedacht hij dat het een mooi uitgangspunt kon zijn voor een boek waarin hij zichzelf en de lezer verplaatst naar vroegere adressen van de kunstenaar in Parijs, New York, München, Philadelphia. Door ook te kunnen putten uit herinneringen aan zijn eerdere ontmoetingen met Duchamps kunstenaarsvrienden, zoals Man Ray en John Cage, kan Schippers spelen met heden en verleden, vaak in een mooie samenloop van omstandigheden en dikwijls geholpen door het toeval. En als het hem niet lukt om voormalige woningen en ateliers binnen te komen, dan schiet Schippers in de fictie en lukt het alsnog – zoals het hoofdpersonage in zijn gelauwerde roman Waar was je nou ook in oude foto’s kon stappen. Het boek leest als een spannende speurtocht door de wereld en de tijd naar het drama dat zich afspeelde in het leven van de Franse kunstenaar. Het is bovendien een meanderende reis door het hoofd van K. Schippers.
Je schrijft dat Duchamp zich niet makkelijk laat kennen, je steeds lijkt te willen ontglippen.
‘Het was iemand…’
De telefoon gaat. Schippers staat op en loopt naar de andere kamer.
Duchamp hing ooit een aantal gesigneerde readymades op aan een kapstok bij de ingang van een expositie, met het genoegen dat niemand deze opmerkte. Geestig, pesterig, dingen in een dode hoek plaatsen. Zoals omgekeerd de plastic harddiskverpakking een eeuw later als niet-kunst langs de kant van de weg zijn dode hoek vindt. Misschien aardig om daar tot slot nog iets over te vragen.
Of over de desintegratie van de taal, zo aanwezig in Schippers’ werk en ook in dat van Duchamp. Taal die zijn betekenis verliest in anagrammen, in onnodige toevoegingen, zelfs.
‘Een woord spellen naar zijn betekenis, dus scheel: scehel, etc.’ schreef Schippers ooit.
Hij keert terug naar de gesprekstafel. Het interview nadert zijn einde.
Erica Tetralix. Het had een ontknoping kunnen zijn, de laatste vraag, wat betekenen die woorden die ieder boek weer zijn motto vormen. Maar het antwoord was al gegeven, bij binnenkomst, helemaal aan het begin. En het blijkt, natuurlijk, ook heel erg voor de hand te liggen. ‘Mag ik je voorstellen aan mijn vrouw, Erica.’ Een lieve vrouw met haar als witte dophei. De bruid van K. Schippers.
K. Schippers: De Bruid van Marcel Duchamp. Querido, 208 blz. €18,95