Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Beeldende kunst

'Ik streef naar respectabel populisme'

Directeur Wim Pijbes stelde een kleine, maar opvallende tentoonstelling samen uit de collectie van het Rijksmuseum. „Ik heb me opgesteld als een rondleider en steeds gedacht aan het publiek.”

Gerrit Adriaensz Berckheyde, ‘De bocht van de Herengracht vanaf de brug van de Vijzelstraat in de richting van de Nieuwe Spiegelstraat te Amsterdam’, olieverf op paneel (ca. 1671-1672 Opnamedatum: 2009-05-11
Gerrit Adriaensz Berckheyde, ‘De bocht van de Herengracht vanaf de brug van de Vijzelstraat in de richting van de Nieuwe Spiegelstraat te Amsterdam’, olieverf op paneel (ca. 1671-1672 Opnamedatum: 2009-05-11 Rijksmuseum

Als je het hele Rijksmuseum, alles wat wij hier doen, in één woord moet samenvatten, welk woord zou dat zijn?” Die vraag stelde Rijksmuseumdirecteur Wim Pijbes (48) vorig jaar aan zijn medewerkers. Zelf had hij het woord ‘tijd’ in gedachten. Want, legt hij uit, het museum zet een stolp over het verleden en probeert vast te houden wat er niet meer is: „Wie naar het Rijksmuseum gaat, wil de Gouden Eeuw zien, vervlogen tijden.”

Het was ook vorig jaar dat Pijbes een opmerkelijke aankoop deed: de Grandfathers Clock (2009) van ontwerper Maarten Baas. In de wijzerplaat van de klok, waar het publiek zich nu in de hal van het museum dagelijks aan vergaapt, is een video te zien van een man die steeds de minutenwijzer wegpoetst en hem met een stift in de stand van een minuut later tekent. Zo wordt ook de urenwijzer op gezette tijden door hem weggepoetst en opnieuw getekend. Wim Pijbes zag de klok op de meubelbeurs in Milaan. Hij besefte dat op deze klok de tijd zich niet via de wijzers in een continue beweging lijkt te herhalen, maar wordt weggepoetst en niet terugkomt.

De klok is een van de 24 kunstwerken uit de museumcollectie die Pijbes selecteerde voor de tentoonstelling De keuze van Wim Pijbes. Naast de klok koos hij 22 schilderijen uit de zeventiende eeuw en een uit de zestiende, het Portret van Willem van Oranje (1579) door Adriaen Thomas Key. De doeken hangen in de opstelling De Meesterwerken die tijdens de museumrenovatie de Philipsvleugel vult. Alleen een witte strook boven de tekstbordjes met de aanduiding De keuze van Wim Pijbes / Director’s Choice geeft aan welke werken tot zijn expositie horen.

Nee, Pijbes is niet bang dat het publiek deze aanduiding zal opvatten als een soort goedkeuringsstempel van de chef: „Alles wat in het Rijksmuseum gebeurt heeft de goedkeuring van de chef. Het is mijn persoonlijke keuze. In de folder bij de expositie staat een fotootje van mij, you have to put a face on it, ik ben geen anonieme commissie die een canon van de Gouden Eeuw heeft vastgesteld, maar directeur van het Rijksmuseum en ik heb een naam. Ik geloof in authentiek leiderschap, dat de directeur verantwoordelijk is. Je kunt zeggen dat dat logisch is, maar je ziet overal dat mensen zich verschuilen achter commissies en autoriteiten en dat niemand meer persoonlijk aansprakelijk is. Ik vind het belangrijk om te zeggen: dit is mijn taak en hier sta ik voor.”

Hij vertelt dat hij in de anderhalf jaar dat hij directeur is door alle verbouwingsperikelen en inspraakprocedures waarmee hij zich moet bezighouden nog geen enkel schilderij had opgehangen. „Dus dacht ik: laat ik eens doen waar het allemaal om begonnen was, het tonen van kunst. Een expositie maken is het leukste wat een museumdirecteur kan doen en die luxe wilde ik mezelf eens gunnen.”

Eigenlijk is ‘expositie’ niet het juiste woord. Pijbes spreekt liever van ‘een ingreep’, of een ‘kijktocht’: „Nu een aantal schilderijen uit De Meesterwerken was uitgeleend, deed zich de mogelijkheid voor van een herschikking. De meeste schilderijen hangen nog op hun plaats maar er is ook een en ander verschoven en ik heb acht doeken uit het depot gehaald. Ik heb gekozen voor schilderijen die mij verbazen, ontroeren of nieuwsgierig maken. Daarbij had ik als een soort leidraad het thema ‘Een dag uit het leven in de Gouden Eeuw’ in mijn achterhoofd.”

Dat thema leidde tot relatief veel portretten en figuurstukken. Van De vrolijke speelman van Gerrit Honthorst tot De schone herderin van Paulus Moreelse – op alle schilderijen die hij uitkoos zijn mensen te zien, behalve op het Stilleven met asperges (1697) van Adriaen Coorte en het Stilleven met roemer, kan, kruik en breidel (1614) van Johannes Torrentius.

Pijbes hing het kleine stilleven van een bosje asperges van Coorte op een curieuze plek: tussen twee schilderijen van Pieter Saenredam, Interieur van de St. Odolphuskerk (1649) – dat ook tot zijn keuze hoort – en Het oude stadhuis te Amsterdam (1657). Tussen de roomwitte, beige en zachtgrijze tinten van de twee Saenredams licht het kille wit van de asperges vreemd op. Het zijn geen verse asperges, de punten kleuren al paars en ook dat paars springt door het blonde palet van de belendende Saenredams meer in het oog.

Pijbes: „Om die combinatie van Coorte met Saenredam werd wel menige conservatorenwenkbrauw opgetrokken; kunsthistorici vinden: dat doe je niet. Maar gisteren was Rudi Fuchs hier en hij vond het prachtig. Hij schrok vroeger in het Stedelijk Museum ook niet terug voor ongewone combinaties van kunstwerken. Ik zei: ‘Ik heb het een beetje van je afgekeken.’ Je wilt mooie etalages maken, de blik vasthouden.”

Het waren geen kunsthistorische overwegingen die de keuze van Pijbes bepaalden. Het ging anders: „Ik liet me inspireren door de rondleiders in het museum. In tegenstelling tot de conservatoren hebben zij direct contact met het publiek. Zij horen de vragen van de bezoekers: waarom staat dit op het schilderij, wie is die meneer, waarom kijkt hij zo? Ze krijgen nooit vragen in de trant van: is dit schilderij van Jacob van Loo of van Quiringh van Brekelenkam, of: is dit olieverf op doek of op paneel? Ik heb me dus opgesteld als rondleider en ik heb steeds gedacht aan het publiek: wat vinden mensen interessant en prettig om naar te kijken, los van De Nachtwacht of Het Joodse bruidje. Wat boeit ze, wat willen ze weten? Ik heb de uitgekozen werken van nieuwe zaalteksten voorzien en daarin het kunsthistorisch jargon gemeden. Trompe l’oeil, repoussoir, allegorie – mensen die dat soort termen kennen hoef je er niet over in te lichten en de rest van het publiek interesseert dat niet zo.”

De tekstbordjes van Pijbes zijn anders van toon en inhoud dan die bij de overige schilderijen. Hij geeft minder schilderkunstige informatie, spreekt de kijkers persoonlijk aan, wijst op bijzondere details, vermeldt pikante biografische gegevens over kunstenaars en maakt kwinkslagen. Bij Rembrandts Zelfportret op jeugdige leeftijd (1628) werd in het oude bijschrift gewezen op de uitzonderlijke licht- en schaduwval en de experimentele wijze waarop hij zijn krullen weergaf. Pijbes vertelt onder meer dat ‘onze held’ net van Leiden naar Amsterdam is verhuisd omdat daar de opdrachtgevers wonen: ‘Art goes where the money flows’. Hij vindt dat Rembrandt met dit zelfportret ‘een ongelooflijk eigenwijs statement’ maakt en besluit met de opmerking: ‘Die jongen komt er wel’.

Bij het Portret van Maria Trip (1639) van Rembrandt vertelt hij hoe modieus Maria gekleed gaat en dat ze haar wimpers epileerde. De tekst bij het Portret van een meisje in het blauw (1641) van Johannes Verspronck begint zo: „Vergelijk mij maar met de Mona Lisa. Ook mijn mondhoeken krullen een beetje op.” Bij het Portret van Maritge Voogt (1639) door Frans Hals citeert hij Bob Dylan (‘For the times they are a-changin’). Bij De zieke vrouw (1665) van Jan Steen meldt hij dat dit een van de zeldzame schilderijen is waarop een vrouw haar tanden laat zien en bij de Bacchanten-scène (1653) van Jacob van Loo noemt hij wel de god van de wijn en de dans die de bacchanten aanbidden, maar laat hij de naam van die god, Dionysos of Bacchus, weg.

Op mijn vraag of hij in de toekomst alle zaalteksten zo wil aanpassen, zegt hij: „Ja. Er zijn nu vierhonderd werken te zien, straks zijn dat er tienduizend. Dat betekent dat de begeleidende teksten kort moeten zijn, niet droog en theoretisch, maar wel aansprekend. Een van de redenen om deze expositie te maken was dat ik de conservatoren wilde aanmoedigen om wat vrijer met die zaalteksten om te gaan.”

Is hij niet bang dat hij het verwijt zal krijgen dat hij die teksten te veel wil populariseren? Pijbes: „Dat verwijt neem ik graag op de koop doe, sterker nog, ik streef naar een respectabel populisme, want het Rijksmuseum is er niet alleen voor kunsthistorici, maar voor een groot publiek. Voor veel mensen die hier komen is het hun eerste museumbezoek, soms zien kinderen hier zelfs voor het eerst in hun leven schilderijen. Dat schept een verantwoordelijkheid: we zijn hier in de gelegenheid de culturele belangstelling van mensen te maken of te breken. Toen ik hier solliciteerde moest ik een paper schrijven en dat heette: Mijn eerste museumbezoek. Als jongetje van twaalf kwam ik met de bus uit Veendam, we werden hier losgelaten en renden met zijn allen door de museumgangen. Ik weet nog dat een suppoost mij staande hield en zei: ‘Jongens niet zo rennen, kijk nou eens naar dit schilderij’. Het was een portret van een beetje nors kijkend heerschap uit de Gouden Eeuw. Die suppoost hield ons voor: ‘Dat schilderij kijkt naar jullie’. En ineens besefte ik: verdomd, er staat een mens op, ja, dat schilderij kijkt naar mij, dat is iemand geweest. Dat maakte diepe indruk op me.”

Op die eerste ervaring in het Rijksmuseum is, zegt hij, het grote aantal portretten dat hij nu uitkoos terug te voeren. Als er iets opvalt in de expositie, dan is het wel dat landschappen, bloemstillevens, zeegezichten of bijbelse taferelen ontbreken. Maar landschappen horen toch ook bij het dagelijks leven? Pijbes: „Ja, er had wel een landschap bij gekund, zoals De molen van Van Ruisdael. Er is wel een stadsgezicht bij, De bocht van de Herengracht van Gerrit Berckheyde.

Hij aarzelt na mijn vraag of hij meer een stadsrat dan een natuurliefhebber is: „Ik ben niet van de bergwandelingen, maar ik houd wel van de kust.” Hij vertelt hoe hij door de aswolk vastzat in St. Petersburg. Samen met Hermitage-directeur Ernst Veen en de Nederlandse consul gingen ze per auto, via Zweden, terug naar Nederland. „Er zat niets anders op. In Zweden reden we vijf uur lang door de eeuwig zingende bossen. Na één uur had ik die bossen wel gezien. In Nederland heeft het bos nog een functie, je kunt erin wandelen of je hond uitlaten, maar in Zweden staan die bossen maar te staan en hebben geen enkel nut. Ik denk dat ik toch meer een stadsmens ben, en als ik moet kiezen tussen Van Ruisdael en Berckheyde, dan kies ik voor Berckheyde.”

Pijbes toont niet alleen een voorkeur voor portretten, er zijn ook opvallend veel afbeeldingen van al dan niet wulpse jonge vrouwen te zien.

„Ja, hoe zou dat nou komen”, grinnikt hij. „Sterker nog, ik had er graag een mooi zeventiende-eeuws naakt bij gehad, maar dat hebben we niet. De meeste van die naakten zijn in het buitenland terechtgekomen, vooral in Frankrijk, het Louvre. Ik zag net Rembrandts Danaë in de Hermitage in St. Petersburg. Hoe zij Zeus wenkt in haar opengeslagen bed – olala.”

In het bijschrift bij de Bacchanten-scène van Jacob van Loo schreef Pijbes dat op dit doek meer naakt te zien is dan in het hele museum. Dat lijkt wat overdreven. Maar nee: „In de huidige opstelling is nauwelijks naakt te zien. In buitenlandse musea hangen veel naakte jezussen, daar is het Jezus en Maria voor en na, maar hier hangt nu geen enkele Jezus en Maria, daar hebben we er ook niet veel van uit de Gouden Eeuw. We tonen een totaal atheïstische verzameling schilderijen, dat is toch komisch.”

Pijbes vertelt dat hij onlangs het boek Vrouw des Huizes van Els Kloek las, over de geschiedenis van de Hollandse huisvrouw. Dit onderwerp hield hem zo bezig dat het ook zijn selectie voor de expositie beïnvloedde: „Die Hollandse huisvrouw was werkelijk een fenomeen, zij was de baas in huis, zij had de sleutelbos. Door de handel en scheepvaart waren de mannen veel weg, dus zij runde de zaak. In Holland mochten vrouwen niet geslagen worden door hun man, wat in de ons omringende landen wel was toegestaan, en ze hadden hier meer vrijheden. In hun zorg voor het huishouden hadden ze hun eigen beroepsethiek van rust, reinheid en regelmaat. Alleen al de indeling van de linnenkast, de manier waarop lakens en slopen werden opgevouwen was een vak op zichzelf. Bij De Hoochs schilderij Binnenhuis met vrouwen bij een linnenkast (1663), waarop je ziet hoe een vrouw de lakens uitdeelt, vertel ik daarover. Aan de Hollandse huisvrouw zou ik graag een aparte tentoonstelling wijden, maar daarvoor hebben we zolang de verbouwing duurt helaas geen plaats.”

Wim Pijbes weet het zeker: begin 2013 gaat het Rijksmuseum weer open, inclusief de onderdoorgang voor wandelaars en fietsers. Wat de eerste tentoonstelling zal zijn, houdt hij ‘liever nog onder de pet’. Maar dan licht hij die pet toch op: „Er zijn een paar ideeën waar we nu over praten. Een tentoonstelling over het late werk van Rembrandt, met veel bruiklenen uit het buitenland. Of over de invloed van de Gouden Eeuw op de kunst. Maar we overwegen ook om alle nationale musea in de wereld te vragen een belangrijk schilderij uit te lenen als counterpart bij een schilderij uit onze collectie, zodat je een Velazquez naast een Frans Hals kunt tonen, of een stilleven van Manet naast een De Heem. We hebben nu veel schilderijen strategisch uitgeleend aan buitenlandse musea, met de bedoeling om straks zelf een beroep op die musea te kunnen doen.”

Hij pakt de catalogus van de expositie Goya e il mondo moderno die nu in Milaan is: „Daar zie je de betekenis van Goya voor latere kunstenaars, zoals Picasso en de Meesters de enorme invloed van Picasso toonde. Ik houd erg van dit type tentoonstellingen en ik droom van een expositie over Rembrandt en de meesters.”

‘De keuze van Wim Pijbes’, Rijksmuseum, Amsterdam, t/m 13 juni dag. 9-18 u.www.rijksmuseum.nl