Ieder jaar loopt er op 4 mei in Amsterdam een stoet naar het Homomonument op de Westermarkt om er de doden te herdenken die vielen tijdens de Tweede Wereldoorlog. „In het bijzonder herdenken wij hen die vanwege hun homoseksuele gevoelens slachtoffers werden van het nazi-bewind”, aldus de website van de gemeente Amsterdam.
Dat soort slachtoffers waren er in Nederland echter maar heel weinig, schrijft historicus Anna Tijsseling in het proefschrift Schuldige seks. Homoseksuele zedendelicten rondom de Duitse bezettingstijd, dat ze vandaag aan de Universiteit Utrecht verdedigt. Sterker nog, de juridische vervolging van homoseksuelen direct voor en na de oorlog was intensiever.
Deze conclusies druisen in tegen het breed geaccepteerde beeld van Nederlandse homo’s als slachtoffers van de nazi’s. Dat beeld is „een hardnekkige fictie”, aldus Tijsseling, „in het leven geroepen door de homo-emancipatiebeweging van de jaren 70”.
Tijsseling is verbonden aan het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis en het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie en deed vier jaar over haar onderzoek. Ze onderzocht alle zaken die dienden voor de Haagse rechtbank. Waarom dit arrondissement? „Den Haag was de homohoofdstad van Nederland. Daarbij komt dat de Duitsers veel van de zaken die ze aanspanden tegen homoseksuelen lieten dienen in Den Haag.”
De Duitsers kondigden in 1940 Verordening 81 af. Die maakte alle seks tussen mensen van hetzelfde geslacht strafbaar. Voor en na de oorlog werden homoseksuelen vervolgd op grond van artikel 248 bis van Wetboek van Strafrecht, dat seks met minderjarigen verbood. Tijsseling: „Homoseksualiteit werd gezien als een aandoening waarbij oudere mannen jonge mannen op het verkeerde spoor zetten.”
In theorie had justitie met de Duitse verordening een middel in handen om alle homo’s aan te pakken. Dat gebeurde echter niet. De homoseksuelen die vervolgd werden, waren net als voor 1940 oudere mannen die seksuele contacten hadden gehad met jongens.
Een verklaring voor het afnemende aantal vervolgingen van homoseksuelen is volgens Tijsseling de toegenomen druk op het justitiële apparaat. „Het systeem zat verstopt met economische en politieke delicten. De afdeling zedenzaken van de Haagse politie bleef gewoon functioneren, maar er was minder ruimte voor vervolgingen. En als er iemand werd veroordeeld, kwam het voor dat zo’n persoon niet gevangengezet kon worden vanwege een cellentekort.”
Tijsseling tekende uit de Haagse dossiers enkele verhalen op die de relatief veilige positie van Nederlandse homo’s tijdens de bezetting illustreren. Zo was er een homoseksuele man die wekelijks feestjes op zijn zolder organiseerde. Die werden zo populair dat er op een gegeven moment zelfs Duitse soldaten verschenen. Toen de man uiteindelijk vervolgd werd, was dat niet omdat hij homoseksueel was, maar omdat hij drank schonk zonder cafévergunning.
Tijdens de bezettingsjaren werden dus relatief weinig homoseksuelen juridisch vervolgd. Maar is het niet mogelijk dat velen zonder vorm van proces op de trein zijn gezet naar een concentratiekamp? Tijsseling meent van niet. „Ik heb overal onderzoek gedaan om hiervoor bewijzen te vinden, maar dat is me niet gelukt.”
Na de Bevrijding pakte het Haagse Openbaar Ministerie zijn reguliere vervolgingspraktijk weer op. Het aantal zaken tegen homo’s bereikte in 1949 een hoogtepunt, waarna een opkomende homo-emancipatiebeweging voor een kentering zorgde in het denken over homoseksualiteit.
Het is diezelfde homobeweging die ervoor verantwoordelijk is dat het beeld is ontstaan dat Nederlandse homoseksuelen actief vervolgd zijn door de nazi’s. Toen in de jaren 70 voor de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers vastgesteld moest worden wie officieel oorlogsslachtoffer genoemd mocht worden, lobbyde belangenorganisatie COC om homo’s als slachtoffer erkend te krijgen. Tijsseling: „In Duitsland behoorden homo’s absoluut tot de slachtoffers van het naziregime. Ze waren een van de eerste groepen die op grote schaal naar concentratiekampen werden gestuurd. In Nederland heeft deze situatie zich echter niet voorgedaan.”
In de jaren 50 schreef de ontluikende homopers in Nederland voornamelijk over gevoelens van solidariteit met Duitse slachtoffers. „En hoewel in de jaren 70 en later nooit enig bewijs is gevonden voor actieve homovervolging door de Duitsers, is dat idee nu wel ingeburgerd”, zegt Tijsseling.
De promovenda verwacht dat haar conclusies in een deel van de homobeweging slecht zullen vallen. „Dat is het deel dat zich vooral organiseert rondom het slachtofferschap van homoseksuelen. Maar ook zij kunnen niet om de feiten heen. De oorlog was voor Nederlandse homo’s juridisch gezien een relatief rustige periode.”