Soms kan geestelijk lijden ondraaglijk zijn. Psychiater Cornelis van Houwelingen had een patiënt, een 66-jarige depressieve vrouw, die herhaaldelijk verklaarde dat ze voor de trein wilde springen. Ze had zelfs al eens een poging gedaan. Van Houwelingen had in vijftien jaar alle mogelijke behandelingen geprobeerd, maar zijn patiënt werd niet beter. Ze leed ondraaglijk en was niet meer te helpen, constateerde hij. Daarom gaf hij haar het gewenste dodelijke drankje.
De beslissing van Van Houwelingen is zeldzaam. De euthanasiewet geldt al sinds de invoering in 2002 ook voor psychiatrisch zieken, maar psychiaters passen de mogelijkheid om een leven te beëindigen zelden toe. Slechts twee van de 2.331 gevallen die de Toetsingscommissie Euthanasie in 2008 beoordeelde, hadden betrekking op de psychiatrie. Artsen moeten levensbeëindiging bij de commissie melden. Die bekijkt of de arts zich aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen gehouden heeft.
„Psychiaters zijn roomser dan de paus”, zei verpleegkundige en docent Hans van Dam vorige week in Ede op een symposium van de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE). Het taboe op hulp bij zelfdoding in klinieken voor geestelijke gezondheidszorg moet doorbroken worden, betoogde hij.
„Het lijden van psychiatrisch patiënten is zeker zo ondraaglijk als vele vormen van lichamelijk lijden”, vindt Eugène Sutorius, hoogleraar strafrecht en oud-voorzitter van de NVVE. Van Dam: „Hard gezegd: aan veel soorten kanker ga je binnen een paar jaar dood. Dat lijden is afzienbaar. Maar schizofrenie blijft”.
Toch is een doodswens in veel klinieken onbespreekbaar. Op het symposium klonken verhalen over mensen die op een gruwelijke manier zelfmoord pleegden, omdat hun behandelaar niet op hun wens inging. Zonder begeleiding lukt een suïcidepoging vaak niet, weet Sutorius. „Dan moeten mensen beschadigd verder leven, ontzettend belastend. Als euthanasie niet zo’n tere kwestie was, zou ik geneigd zijn het voor te leggen aan de tuchtrechter. Een arts hoort in gesprek te gaan met uitbehandelde patiënten met een doodswens.”
Sutorius schat dat per jaar 200 à 300 psychiatrisch zieken hun behandelaar vergeefs om levensbeëindiging vragen. Zij moeten in eerste instantie altijd geholpen worden om hun leven weer op te pakken, benadrukt hij. „Maar het gaat nu om de kleine groep waarvoor dat geen zin meer heeft. Psychiaters erkennen dat er voor die mensen een oplossing moet zijn, maar laten het zelf afweten.”
Ze zijn bang dat hulp bij zelfdoding een precedent schept voor andere patiënten, merkt Hans van Dam. Soms staat een confessionele signatuur in de weg, zegt hij. En: „Psychiaters zijn bang voor de rechter en bang voor de dood. Soms twijfelen ze ook over de juistheid van de behandeling tot dan toe. Die wordt bij levensbeëindiging natuurlijk beschreven in het verslag.”
Humanistisch raadsvrouw Ferdi Keppels pleitte voor begrip ten opzichte van de behandelaars. „Er wordt te makkelijk gezegd dat de psychiater het maar even moet oplossen. Ik ken iemand die achter euthanasie stond, maar het zetten van de spuit ontzettend moeilijk vond.”
Sutorius hoopt toch dat de cultuur in psychiatrische klinieken verandert. Hij zou graag zien dat psychiaters ook de beslissing moeten vastleggen en motiveren om bij een serieus verzoek géén hulp bij zelfdoding te verlenen. Het is niet zijn bedoeling artsen vervolgens voor de rechter te slepen, benadrukt de hoogleraar. „Ik wil de zorg niet juridiseren, ik wil dat artsen beargumenteren.”