De tijden van gedogen zijn ten einde. Die gedachte wordt althans door steeds meer politici uitgesproken, ook door partijen die in het verleden altijd trots waren op de zo typisch Nederlandse gedoogcultuur. CDA-fractievoorzitter Pieter van Geel sprak dit voorjaar ferme taal toen hij zei dat wat hem betreft alle coffeeshops in Nederland dicht gaan. Amper vijfendertig jaar daarvoor stond Dries van Agt, de latere CDA-premier, juist aan de basis van het gedoogbeleid voor diezelfde coffeeshops. Gedogen heeft echter een nare smaak gekregen, en lijkt synoniem te zijn geworden met criminaliteit, overlast en wegkijken bij asociaal gedrag.
Hoewel de kritiek niet nieuw is, is de intensiteit waarmee kritiek wordt geleverd dat wel. Voorstanders van het gedoogbeleid krijgen het verwijt misstanden niet te zien en hun ogen te sluiten voor allerlei vormen van overlast. Drugsrunners en drugstoeristen die in de grensstreken de leefbaarheid aantasten zijn zogenaamd de schuld van gedogende ‘slapjanussen’.
Het is te betreuren dat we gedogen zijn gaan zien als een ‘alles moet kunnen’-mentaliteit. Dat is namelijk niet de essentie van gedogen. Toen in 1976 het gedoogbeleid werd ingevoerd was dat niet omdat er een juridische basis voor wegkijken werd gezocht. Het was omdat het gebruik van marihuana geen enkele aanleiding gaf om de vrolijke hippies lastig te vallen met de sterke arm van de wet. Er was namelijk geen sprake van overlast.
Inmiddels is flexibiliteit passé. Iedereen heeft zich aan de wet te houden. Dat is het adagium sinds de overlast in de marge van de gedoogcultuur is toegenomen. Maar door het streven naar veiligheid heeft gedogen onterecht de schuld van alle overlast gekregen. Wat overbleef was een regels-zijn-regelsmentaliteit.
Maar zinnige regels kunnen als het toppunt van onrechtvaardigheid beleefd worden wanneer er geen rekening wordt gehouden met bijkomende omstandigheden. Deze zomer ontstond in Amsterdam een rel toen stadsdeelvoorzitter Els Iping horecaondernemers begon te vervolgen toen op hun terrassen mensen staand een colaatje dronken. Staand drinken mag niet in Amsterdam. De regel is ooit ingesteld om overlast te voorkomen. In de handhavingpraktijk deze zomer werd er echter alleen gekeken naar de letter van de wet, en niet naar de situatie. Ondernemers die gesnapt werden kregen eerst een waarschuwing, daarna een boete. Of er nou overlast was of niet.
Te strenge handhaving, en te weinig speelruimte voor het toepassen van de menselijke maat in regels leidt onherroepelijk tot een gevoel van onvrijheid. Elk jaar meten gemeenten in Nederland de veiligheid in de stad in een zogenaamde veiligheidsmonitor. Maar we zouden ook – als eerste stad in de wereld – de vrijheidbeleving van Amsterdammers in de gaten moeten houden. Want hoe meer cameratoezicht er is en hoe strenger we handhaven hoe meer de vrijheidsbeleving in een stad in het geding komt.
Om die vrijheidsbeleving te waarborgen moeten professionals en handhavers meer ruimte krijgen om te kunnen gedogen. De regels-zijn-regelsmentaliteit doet immers geen recht aan de complexe dagelijkse realiteit. Natuurlijk hoeven we overlast niet te tolereren, maar een menselijke omgang met regels is voor de overheid een morele plicht. Of er sprake is van overlast kan per situatie verschillen. Fout parkeren met een goede reden moet door de vingers kunnen worden gezien, overlast veroorzaken met gebral, gesloop of wildplassen daarentegen zeker niet. Dan is een boete of een nachtje cel meer dan terecht.
Kortom, als regels boven mensen gesteld worden tast dat altijd het gevoel van vrijheid aan. Een rechtvaardige samenleving gedoogt juist wel, en waakt daarmee over de vrijheid van haar burgers.
Ivar Manuel is fractievoorzitter van D66 Amsterdam. Thijs Kleinpaste is beleidsmedewerker van D66 Amsterdam