Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Beeldende kunst

Staat moet weer kunst teruggeven

Detail uit het schilderij 'Dorp in de winter' van Jan van Goyen
Detail uit het schilderij 'Dorp in de winter' van Jan van Goyen

De Nederlandse Staat geeft twaalf schilderijen uit de collectie van het Rijk aan de Amerikaanse kleinkinderen van de Duits-Joodse ondernemer Hans Ludwig Larsen (1892-1937). Dat meldt het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De Staat volgt het advies van de Restitutiecommissie, die claims op oorlogskunst beoordeelt.

De teruggave aan de erven Larsen betekent dat de Nederlandse musea, na de teruggave van ruim tweehonderd kunstwerken aan de erven Goudstikker in 2006, opnieuw belangrijke zestiende- en zeventiende-eeuwse werken moeten inleveren die zij in langdurig bruikleen hadden van het Rijk. Het gaat onder meer om de schilderijen Dorp in de winter van Jan van Goyen (Mauritshuis), Portret van Hendrick de Keyser door zijn zoon Thomas de Keyser (Amsterdams Historisch Museum), De heilige familie van Cornelis Engelbrechtsz (Museum Het Prinsenhof), Boeren op een wagen van Pieter Brueghel II (Bonnefantenmuseum) en Vrolijk gezelschap op een terras van Dirk Hals (Frans Halsmuseum).

[Vervolg Oorlogskunst: pagina 9]

Restitutiecommissie: kunstwerken Larsen ‘onvrijwillig’ verkocht

[Vervolg Oorlogskunst van pagina 1]

De Restitutiecommissie stelde vast dat het bezitsverlies van de schilderijen uit de collectie Larsen tijdens de oorlog onvrijwillig was en dat ze daarom alsnog aan de erven moeten worden overgedragen. Omdat er destijds wel geld voor is ontvangen, worden de 12 werken nu afgestaan tegen betaling van 325.000 euro, de huidige waarde van wat er in de oorlog voor werd betaald. De schilderijen vertegenwoordigen nu een veel hogere waarde.

De 12 schilderijen hoorden tot de kunstverzameling van de Duitser H.L. Larsen die met zijn eveneens joodse vrouw Susanne Larsen-Menzel sinds 1930 in Wassenaar woonde. Nadat Larsen in 1937 was overleden, vroeg zijn van origine Oostenrijkse weduwe voor haar en hun twee kinderen de Nederlandse nationaliteit aan. In juli 1939 gaf ze de kunstverzameling van in totaal 32 werken in bewaring bij het Leidse museum De Lakenhal. Kort daarna vluchtte zij met haar kinderen voor de dreiging van het Duitse naziregime naar de Verenigde Staten.

Omdat het gezin in Amerika woonde, werden de hier achtergebleven bezittingen door de Duitsers in de oorlog beschouwd als vijandelijk vermogen en onder beheer gesteld van een door de Duitsers aangewezen Verwalter.

De 32 kunstwerken werden eind 1942 weggehaald bij De Lakenhal om ze te laten veilen. Maar kort voor die veiling werden 9 schilderijen ondershands gekocht door Erhard Göpel, die Nederland in de oorlog afstroopte op zoek naar Hollandse meesterwerken voor het museum dat Adolf Hitler in zijn geboorteplaats Linz wilde oprichten. De overige 23 werken werden in januari 1943 in Den Haag geveild en kwamen terecht bij diverse Nederlandse en Duitse kopers.

Het bedrag dat voor de schilderijen aan de Verwalter werd betaald, is na de oorlog uitgekeerd aan de executeurs-testamentair die de nalatenschap van Larsen in Nederland beheerden. In 1946 werd een deel van de Larsen-collectie teruggevonden in Duitsland en naar Nederland gebracht. De executeurs testamentair zagen af van rechtsherstel. Zij wilden de schilderijen dus niet tegen terugbetaling van het ontvangen bedrag overnemen, volgens de erven zonder de weduwe Larsen hierover te raadplegen. Zij zou er zelfs niet in zijn gekend dat een aantal schilderijen weer in Nederland was. De schilderijen werden toen toegevoegd aan de kunstcollectie van het Rijk.