Aucassin en Nicolette is een heel klein en dun en onopvallend boekje, en het bedient een heel kleine niche in de markt. Misschien moet je niet eens van een niche spreken, maar van een kier: de kier van de chantefable. Een chantefable is een vertelling waarvan de tekst afwisselend wordt gezongen (chante) en verteld (fable). Er zijn er niet veel van. In de Franse literatuur van de Middeleeuwen is er maar één: deze Aucassin et Nicolette. Er is ook maar één handschrift van, vermoedelijk uit het begin van de 13de eeuw, dat pas nu is vertaald.
Dat is al bijzonder. Nog bijzonderder: het zangverhaal gaat niet over een ridder, non of heilige, maar over een pathetische huilebalk. Aucassin is de anti-held van een heel sullig verhaal. Het eerste en oudste voorbeeld van een chantefable is dus ook al meteen een parodie. In een tijd dat in het Nederlands olla vogala nog maar net hun nestas waren hagunnan, werd er in deze Franse zingnovelle al volop de draak gestoken met van alles en nog wat: met literaire genres (ridderverhalen, de hoofse minne), maatschappelijke aangelegenheden (de kerk, het feodale systeem) en met ongeschreven regels voor de omgang tussen man en vrouw. De belangrijkste verdienste van onze held is dat hij verliefd is, op Nicolette. En zijn belangrijkste activiteit is: huilen zolang hij niet bij haar is. Hun liefde is onmogelijk, want hij is een jonge Franse edelman en zij een Saraceense gevangene – reden genoeg om te huilen. En steeds gebeuren er dingen waardoor ze maar niet bij elkaar kunnen komen – nog meer reden om te huilen.
De grote charme van het verhaal zit dan ook niet in de grote lijn, maar in wat er onderweg gebeurt: een aaneenschakeling van verrassingen en omkeringen. De man klaagt en wacht af, de vrouw gedraagt zich als de moedige ridder die recht op haar doel af gaat. Zo ontsnapt zij zelf uit haar gevangenschap. En zij gaat zelf het donkere bos in, waar de wilde dieren wonen. Maar in de praktijk treft zij daar alleen ‘herdertjes’. En deze herdertjes zijn (weer een omkering, weer een parodie) dol op geld, ‘waarmee wij taartjes zullen kopen, / fluitjes en toetertjes, / knuppeltjes en herdersfluitjes.’ Het lijkt Monty Python wel.
Het hoogtepunt is de aankomst in het koninkrijk Torelore. Ook daar regeren de wetten van de omkering. De koning ligt er in het kraambed – moe van de bevalling die de koningin net achter de rug heeft. Natuurlijk. Noem het ouderschapsverlof. Intussen is de koningin zelf alweer lang op de been; zij voert het leger van Torelore aan in een oorlog tegen de vijand. Hierbij dienen we wel te bedenken dat in Torelore niet met schilden en zwaarden wordt gevochten, maar met verse kazen ‘en enorme champignons’. En het leger dat het water in de poelen het meest weet te vertroebelen, wordt uitgeroepen tot overwinnaar. Dat weet onze held dan weer niet. In de omgekeerde wereld gaat hij zich juist als een normale vechtridder gedragen, met alle complicaties van dien.
Het wonderlijkste van dit verhaal is dat Aucassin en Nicolette elkaar aan het eind toch weten te vinden, en nog gelukkig worden ook: ‘Zij leefden nog lang en gelukkig’ zegt de anonieme schrijver, maar ik zou er niet al te gerust op zijn, met zo’n beroepshuilebalk erbij.
Aucassin en Nicolette: Een middeleeuwse parodie. Vert. Julia Szirmai. Verloren, 48 blz. € 8,-