Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.

Film

Een oneindig wit vel papier

Reizen door de woestijn geeft een gevoel van overweldigende weidsheid en de sensatie van pleinvrees. Die ervaringen kun je zelfs met de mooiste foto’s niet oproepen. Beter lukt het met de negentiende-eeuwse tekeningen van de Fransman Charles de Foucauld.

Chott El Gharsa, Tunesië, noordelijk van Tozeur, 35 km ... ...van El Goléa, getekend door Charles de Foucauld, 1885
Chott El Gharsa, Tunesië, noordelijk van Tozeur, 35 km ... ...van El Goléa, getekend door Charles de Foucauld, 1885

Chott El Gharsa in Tunesië is het ergste stukje woestijn dat ik ken. Niet dat het desolater is dan elders in de Sahara. Hier en daar golft het zand tot flauwe duinen, vaker strekt het zich landerig uit over een onafzienbare vlakte, soms onderbroken door kalkafzettingen, opeengestapeld als schuimtaartjes, maar niet echt spectaculair. Een woestijn van dertien in een dozijn.

Dat klinkt blasé en zo voelde ik me ook toen ik er met Céline, mijn vriendin en trouwe reisgenoot, op de fiets doorheen reed. We reisden al een paar weken langs de rand van de Sahara, en van wat zand tot voorbij de horizon keken we niet meer op. Een paar dagen eerder hadden we Chott El Jerid doorkruist, een blikkerende zoutvlakte die je niet zonder zonnebril kon bekijken en waarvan het fijne stof zich in onze lippen brandde. Daarbij was Chott El Gharsa kinderspel.

Totdat de lucht zich samentrok, als op het derde uur boven Golgota. Voordat we goed en wel beseften wat ons overkwam, bevonden we ons in het hart van een gierende straaljagermotor. Het fijne zand in de vlakte maakte zich los van de aarde en opende zonder scrupules de aanval op onze onbedekte ledematen. We waren in een heuse zandstorm terechtgekomen. En nergens een plek om te schuilen.

Ik had erover gelezen, het op film gezien, maar pas toen de zandkorrels zich als een schot hagel in mijn huid boorden, begreep ik wat een zandstorm is. De wereld was teruggebracht tot de omvang van mijn eigen lichaam, omsloten door een razernij van tegen me op springende zandkorrels. Ik had geen flauw idee hoe we ons dienden te gedragen tegenover dit natuurgeweld, het was mijn eerste zandstorm. We fietsten door, schuin tegen de wind leunend, in een verbeten zwijgen, woest op de pedalen stampend, in de hoop dat ergens langs dit asfalt een dorp zou komen.

Op zeker moment tijdens die helse tocht

deed Céline iets waarvan ik nog steeds niet begrijp dat ze er de moed voor opbracht. Ze haalde zonder af te stappen haar fototoestel tevoorschijn, hield het voor haar ogen en drukte af.

Ik merkte dat pas bij thuiskomst, we leefden nog in het predigitale tijdperk. Bij de fotozaak keek ik snel het stapeltje foto’s door. Zandvlaktes, oasen, bergmassieven, stuk voor stuk herinneringen aan prachtige vergezichten. Plots was daar de foto van Chott El Gharsa: de grijze waas van zand, mijn gekromde rug, de fiets hangend in de wind – ik was terug in de storm.

Het is de beste woestijnfoto die ik ken. Iedere keer als ik hem bekijk, haalt hij de ervaring van het moment fysiek terug. Dat is weinig foto’s gegeven, en al helemaal niet foto’s die proberen de ervaring van de woestijn vast te leggen.

Sinds Chott El Gharsa weet ik dat de woestijnervaring zich tussen twee extremen beweegt: de claustrofobie van de zandstorm en de pleinvrees van de onmetelijke ruimte.

Zandstormen zijn incidenten. Na die eerste keer in Tunesië zouden er nog andere volgen, maar procentueel zijn ze te verwaarlozen tegenover de hoeveelheid momenten waarop ik me verloren voelde in een overweldigende weidsheid. In een beetje woestijn is pleinvrees een dagelijks terugkerende sensatie. Daarom is het des te opmerkelijker dat in de woestijnfoto’s die we maakten er niet één is die de fysieke ervaring daarvan weet op te roepen.

Misschien is het een gebrek aan talent. Je zou zeggen: kijk om je heen, ontwaar de onoverbrugbare verte naar de horizon en druk af. De hele rij plaatjes die we zo gemaakt hebben (en we hebben er veel gemaakt), levert op zijn best herinneringen aan landschappen op, maar nooit het gevoel dat je lichaam langzaam uiteenlubbert, zich uitspreidt over de enorme vlakte, een duizeling zonder houvast.

Nu is dat een ongrijpbaarder gevoel dan de aanslag die een zandstorm op je lichaam is. Maar het is evenzogoed een fysieke ervaring, er is geen plek op de wereld waar ik me meer bewust ben van mijn lichaam dan in de onmetelijkheid van een woestijn. Toch is op iedere foto de leegheid van de woestijn iets waar je tegenaan kijkt. Ook bij professionele fotografen ben ik nooit een foto tegengekomen die me de leegte wist binnen te zuigen. Zou de fotolens eenvoudigweg niet het geëigende medium zijn om die ervaring vast te leggen?

In de hoop een antwoord

op die vraag te vinden, bekeek ik de catalogus van the desert, een Parijse tentoonstelling uit 2000 met woestijnfoto’s van negentiende- en twintigste-eeuwse grootmeesters, onder wie John Beasley Greene, Maxime Du Camp, Wilfred Thesiger en Raymond Depardon. Stuk voor stuk fraaie foto’s, maar ook afstandelijk. Waar fotografen goed in zijn, is de woestijn esthetiseren tot plaatjes waar je tegenaan kijkt. Totdat ik een pagina omsloeg en werd bevangen door de duizeling van de woestijn zelf. Het waren geen foto’s, maar drie onooglijke tekeningen, bijna achteloos tussen het fotogeweld geplaatst.

Daar lag de woestijn

in dunne potloodstrepen, alsof ze met schroom op het papier waren gezet, eigenlijk weinig meer dan een horizon waar je goed naar moest kijken of er nu een berg uit omhoog kwam of de vage contouren van een zandduin. Op de voorgrond waren diepzwarte streepjes te zien, die het idee van over de vlakte verspreide pollen gras opriepen. Boven de horizon was steevast niets, een leeg stuk papier. Deze simpele lijnen van niet eens een groot tekenaar, op een wit vel dat oneindig voelde, brachten me dieper in de leegte dan al die schitterende foto’s waardoor ze omringd waren.

De tekenaar was Charles de Foucauld. Hij maakte de tekeningen in 1885 tijdens een reis langs de oasen van Algerije en Tunesië. Zonder artistieke pretenties. Hij wilde een door westerlingen nog weinig betreden woestijn documenteren, zoals hij dat een jaar eerder in Marokko had gedaan. Hij tekende om te onthouden. De drie schetsboekjes werden precies een eeuw later als Esquisses sahariennes. Trois carnets inédits de 1885 door het Centre d’Études sur l’Histoire du Sahara in facsimile uitgebracht. Via het onvolprezen internet heb ik antiquarisch een exemplaar weten te bemachtigen.

De drie tekeningen in the desert-catalogus bleken geen toeval. Pagina na pagina reisde ik in Esquisses sahariennes door de weidse landschappen van de Sahara en voelde de angstige, maar fascinerende leegte. Vastgelegd in die voorzichtige potloodstrepen, die niet spectaculair, maar steeds treffend de woestijnreis weten op te roepen: een horizon die niet naderbij komt, die weinig meer is dan een rand waarachter een onmetelijk heelal in de diepte tuimelt, een wereld die in de lucht lijkt te hangen. Strek je armen wijd uit en het brengt je nergens.

Op de bijgeleverde kaart zag ik al snel dat de wegen van De Foucauld en de mijne elkaar hadden gekruist. Precies tussen Chott El Gharsa en Chott El Jerid, op de nu geasfalteerde piste tussen Nefta en Tozeur. Hij had naar links en rechts van de weg gekeken en gezien wat ik had gezien. De tekeningen vertellen niets over een mogelijke zandstorm, maar de beleving van de woestijn als een immer uitdijende ruimte had hij als geen ander vastgelegd.

Charles de Foucauld ontwikkelde zijn tekentalent toen hij in 1884 door Marokko reisde. Verkleed als Jood, bijgestaan door een oude rabbi, bracht hij het voor westerlingen verboden land in kaart. Het is moeilijk aan te geven wat daarvoor zijn grootste drijfveer was: avontuur, oprechte nieuwsgierigheid of spionage voor het Franse vaderland? Waarschijnlijk alle drie tegelijk. Maar de reis bracht hem meer: een liefde voor de ontberingen van het woestijnreizen en een bewondering voor de simpele devotie waarmee de islam werd beleefd. Afzien en spiritualiteit – De Foucauld was niet de eerste die dit duo in de woestijn vond.

Het zaadje voor een echt katholieke carrière was gelegd. De playboy en gewezen militair had alle pleziertjes die God verboden heeft ruimschoots genoten toen hij besloot een spiritueel leven te gaan leiden. Na een lange, min of meer mislukte omweg langs diverse kloosters vertrok De Foucauld, inmiddels priester, in 1905 opnieuw naar de Sahara. Daar vestigde hij zich in Tamanrasset, op een hoogvlakte in het Hoggargebergte, tussen de Toeareg. Als kluizenaar wilde hij het evangelie uitdragen, zonder dat met woorden te prediken.

In de nasleep van een roofoverval werd hij in 1916 door een vijftienjarige Toeareg ongelukkigerwijs doodgeschoten. Hoewel religieuze motieven geen rol speelden, zou hij zijn einde zelf waarschijnlijk graag – theatraliteit was hem niet vreemd – als een martelaarsdood hebben gezien. Zo dachten ook zijn vele bewonderaars erover: die begonnen direct een lobby om hem tot heilige te verheffen. Vooralsnog heeft hem dat in 2005 een zaligverklaring opgeleverd, het voorgeborchte van het pantheon der volle heiligen.

Het is verleidelijk Foucaulds gevoel voor de woestijn dat uit de tekeningen spreekt, te verbinden met zijn spirituele opvattingen. Die draaien om het idee van verdwijnen. Hij wilde niet de Jezus van de drie jaren van zijn prediking navolgen, maar juist de Jezus van het veelal vergeten deel van diens leven, als zoon van een timmerman in Nazareth, nog buiten de schijnwerpers van wonderbaarlijke broodvermenigvuldigingen, Palmpasenintochten en het spektakel van de passie. De Foucauld wilde geen klassieke missionaris zijn die het woord bij de heidenen brengt, maar opgaan in de Toeareggemeenschap, levend van het schamele dat de woestijn voortbracht, alles delend, zonder ophef, zonder praal, anoniem.

Die hunkering om op te lossen, zichzelf onzichtbaar te maken, is precies wat ik in zijn tekeningen herken. Of beter, tegenover die tekeningen los je als toeschouwer op in een wereld zonder houvast. Hoe stil ze ook voor me liggen, mijn verbeelding zet zich in beweging: ik ben op weg naar een immer wijkende horizon.

Waarom lukt dat deze tekeningen wel en een fotolens niet?

Omdat De Foucauld het gewicht van de hemel leeg laat, dat was mijn eerste associatie. Die komt waarschijnlijk voort uit het gegeven dat ik woestijnen vooral per fiets heb bereisd. Fotolenzen kappen het beeld af, je bekijkt de wereld vanonder de klep van een baseballpet. Wat je ook probeert met je fototoestel, de ervaring van het landschap vanaf de fiets is altijd hoger, ruimer, veelomvattender: er drukt geen kaderrand op je blik. De witte pagina’s van De Foucauld strekken zich tot ver boven het papier uit. Hij onderdrukt zelfs de voor de hand liggende neiging om de zon af te beelden. Het is een aflopend beeld en dat komt precies overeen met de ervaring van de woestijn: de lucht kent geen einde en de aarde strekt zich uit tot voorbij het oog.

Maar is dat ook de reden van mijn pleinvrees in deze tekeningen, van dat heerlijke en tegelijkertijd angstaanjagende gevoel te zweven? Om dat gevoel op te roepen moet ook de aarde, de grond onder je voeten onzeker zijn. En bij nadere beschouwing ontbreekt die ook in deze tekeningen. Ze worden niet gestut door een onderkant en ze leunen niet tegen de zijkanten van het papier. Klaarblijkelijk is het mogelijk om al tekenend de kaderranden van het papier te vergeten. In een foto zijn die kaderranden er altijd dwingend, je kijkt door een venster. Fotograferen is als met een auto door de woestijn reizen: ik heb dan altijd de neiging naar voren te buigen, mijn neus tegen de ruit te duwen, op zoek naar de hele ervaring.

Het wonder van de tekeningen van De Foucauld is dat ze die hele ervaring weten op te roepen, met niets anders dan beschroomde potloodstrepen en veel wit eromheen.

De zandstorm boven Chott El Gharsa wist van geen ophouden. Na uren ploeteren vonden we een smalle afslag en na honderd meter, opdoemend vanachter het gordijn van zand, een theehuis. Daar wachtten we op het einde van de storm. Laat in de middag vergaten we naar de zandstraler te luisteren die het lemen bouwsel teisterde. We dronken zoete thee en lummelden de dag door. Totdat we elkaar plots aankeken: het was stil. Niet een beetje stil, maar oorverdovend stil. We stapten naar buiten en keken uit over een vlakte van zand. Nog nooit had de wereld zo groot geleken, de horizon zo onbereikbaar ver.

Van Peter Delpeut verscheen onlangs bij uitgeverij Augustus ‘In de woestijn fiets je niet’, reisverhalen in de Kalahari, Sinaï en de Marokkaanse Sahara.