Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Oorlog

Groetjes van het front!

‘Tommy’ vocht voor Frankrijk: ‘Nooit zal onze dankbaarheid doven’ Kaart uit collectie Menno Wielinga
‘Tommy’ vocht voor Frankrijk: ‘Nooit zal onze dankbaarheid doven’ Kaart uit collectie Menno Wielinga

Alsof je post uit een andere tijd ontvangt. Van een vriend kreeg ik ooit twee ansichtkaarten uit de Eerste Wereldoorlog: een Franse en een Duitse. Ze zijn ongedateerd en de tekst is niet meer te ontcijferen, maar bij de afbeelding voorop staan jaartallen: 1914 en 1915. Ze zijn vermoedelijk verstuurd door soldaten, aan familie of geliefden thuis. „Kijk mam, pap, zo ongeveer ziet oorlog eruit. Met mij is alles goed. Groetjes van het front!”

Het is nauwelijks anders dan mailende of bloggende soldaten nu, en toch wringt het. De ansichtkaart is te zeer bij de strandvakantie gaan horen.

De oorlog wordt op de afbeeldingen romantisch voorgesteld – alsof het ook echt een vakantie betrof. Iets uitdagends, heroïsch en sportiefs, dat wel; survivallen in de Ardennen. Op de ene staat een stel Franse soldaten in een loopgraaf. Een van hen tuurt door de struiken met een verrekijker. Het lijkt lente; de begroeiing bloeit, het is droog en zonnig. De loopgraaf is keurig aan kant.

De tweede toont een zeskoppige ‘machinegeweersectie’ uit het Duitse leger. De smetteloze soldaten, met zorgvuldige gemodelleerde snor, zijn keurig in kreukloos uniform gestoken. Hun knopen glanzen net zo hard als hun gloednieuwe oorlogstuig. Op hun helmen blinkt trots een gouden adelaar.

Met name de laatste is een curieuze kaart. De mannen lijken te mooi, te onbevlekt om soldaat te zijn; hun uniformen zijn te schoon. Van dichtbij blijkt bovendien het bos achter ze te zijn geschilderd. Dit moet een studio-opname zijn, bedoeld om het thuisfront een geromantiseerd, bemoedigend beeld van het frontleven te geven.

Zulke kaarten werden veel gemaakt, schrijft Hans van Lith in Ik denk altijd aan jou; prentbriefkaarten tussen front en thuisfront, 1914-1918. Modellen poseerden op zo’n plaat als soldaat, wat tot hoon onder echte soldaten leidde: in zo’n houding was je aan het echte front onmiddellijk aan flarden geschoten. En die schoenen? Ha! Geen tien meter ver zouden ze ermee zijn gekomen.

Toch baseerden miljoenen mensen wereldwijd hun idee van de oorlog deels op dit soort beelden. De prentbriefkaart was vlak voor WO I een populair communicatiemiddel geworden. Gedurende de oorlog werden er honderden miljoenen van verzonden. WO I mag de literaire oorlog zijn geweest; voor wie het niet zo mooi zelf kon zeggen, was zo’n kaart een uitkomst.

De afbeeldingen erop veranderen met de jaren, min of meer gelijk aan ontwikkelingen in de oorlog. Eerst is er de propaganda, veelal tekeningen, van vermeende gruweldaden of juist successen: de verwoeste binnenstad van Leuven bijvoorbeeld, of het platgebrande dorp Moeland.

In de eerste jaren zijn mobilisatie, afscheid en transport een belangrijk thema. Wanneer in de strijd nieuw wapentuig opduikt (tank, gasmasker, zeppelin), zien we dat op ansichten terug. Er zijn kaarten van Belgische vluchtelingen die op weg naar Nederland overnachten in de bossen. Krijgsgevangenen worden gaandeweg een dankbaar thema, en het duurt niet lang voordat ook verwondingen en dood een plaats op de prentbriefkaarten krijgen.

De kaarten vormen zo een kleine beeldgeschiedenis van WO I. Maar wel een geretoucheerde. De gewonden zijn hier altijd keurig verbonden en kijken gelukzalig.

Alleen de tegenstanders vinden er massaal en roemloos de dood.