Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Cultuur

Ruitjespak met soulpijpen

Al ruim een halve eeuw legt de Malinese fotograaf Malick Sidibé de inwoners van zijn woonplaats Bamako vast, eerst op feestjes, later in zijn eigen fotostudio.

Malick Sidibe foto Vincent Mentzel Malick SIDIBE (1935) Malinees fotograaf. foto VINCENT MENTZEL/NRCH==F/C==Amsterdam, 12 juni 2008
Malick Sidibe foto Vincent Mentzel Malick SIDIBE (1935) Malinees fotograaf. foto VINCENT MENTZEL/NRCH==F/C==Amsterdam, 12 juni 2008 Mentzel, Vincent

‘Voor mij bestaat er geen misère, anders kun je je ook niet amuseren.” Malick Sidibé, klein van stuk, grote handen en gekleed in een glimmend donkerblauw gewaad, zit in een hoekje van het Foam-cafe in Amsterdam. De 72-jarige Malinees, inmiddels een van de bekendste Afrikaanse fotografen in het Westen, is in Amsterdam vanwege de opening van zijn expositie Malick Sidibé: Chemises.

Hij spreekt in lange Franse volzinnen en gesticuleert uitbundig bij alles wat hij vertelt – vooral als hij zijn favoriete onderwerp aansnijdt. „Sorry hoor”, zegt de fotograaf met een grote grijns. „Ik zit hier nog geen kwartier en nu al begin ik over dé vrouw.” Hij kijkt naar zijn interviewster. „De vrouw is zo anders dan de man, zij kent geen haat, geen racisme. De vrouw is de moeder van de wereld.”

Wat de fotograaf precies met die opmerkingen bedoelt, wordt in de loop van het gesprek niet veel duidelijker, maar zijn ogen spreken boekdelen. Al helemaal als hij vertelt dat hij in Mali vier vrouwen heeft en zestien kinderen. „Dat is bij jullie natuurlijk een beetje anders”, grinnikt hij.

Zo onnavolgbaar als Sidibé mijmert over het andere geslacht, zo helder en simpel spreekt hij over zijn geliefde vak. „Ik heb nooit mensen willen fotograferen die uit een vuilnisbak eten”, antwoordt hij op de vraag hoe men in Europa naar zijn fotografie kijkt. De meeste westerse fotografen die naar Afrika gaan, richten hun camera voornamelijk op de armoede, de honger en de genocide die delen van het continent teistert. Maar Sidibé heeft zich nooit geïnteresseerd voor ‘le malheur’. „Het moment waarop een jongen voor het eerst zijn armen om een meisje legt. Dat vind ik belangrijk. Dat is het moment waar ik bij wil zijn.”

Malick Sidibé werd in 1935 geboren,

in Soloba vlakbij Bamako, de hoofdstad van Mali. Hij groeide op in een boerenfamilie en studeerde aan de Ecole des Artisans Soudanais waar hij schilderde en sieraden leerde maken. In 1955 vond hij werk bij Gérard Guillat, een Franse fotograaf die een studio had in Bamako. „Guillat vroeg of ik zijn fotostudio wilde decoreren. Al snel kwam ik erachter dat hij een assistent zocht. Ik wilde wel.”

Van Guillat leerde Sidibé de basisvaardigheden van de fotografie. Het jaar daarop kocht hij zijn eerste camera. „Het was een klein toestelletje, met flits. Ik ben er meteen de straat mee op gegaan. Fotografie was voor mij iets nieuws. Voorheen, als ik iets wilde tekenen, had ik een beeld in mijn hoofd, dat moest ik vervolgens vertalen op papier. Maar bij fotografie kon ik het beeld dat ik zocht meteen zien. Dat vond ik geweldig.”

Met zijn camera struinde Sidibé allerlei feesten en partijen af in de grote stad. In tegenstelling tot andere collega’s, die voornamelijk klanten fotografeerden die behoorden tot de middenklasse, richtte Sidibé zich op de stadsjeugd van Bamako. „Ik was de eerste die zoiets deed. In de jaren zestig waren er in Mali nog maar drie grote fotostudio’s en de studiocamera’s waren veel te zwaar om mee op pad te nemen.”

In 1962 opende Sidibé zijn eigen studio in Bagadaji, een voorstad van Bamako. Het was het begin van een zeer productieve periode waarin hij alle belangrijke evenementen in Bamako vastlegde. Na de onafhankelijkheid van Mali in 1960 barstte de bevolking van het zelfvertrouwen. Vooral de jongeren hielden uitbundige feestjes en dansten de hele nacht in nachtclubs en bars. „De westerse invloeden werden na de onafhankelijkheid steeds groter. Er werd veel Cubaanse muziek gedraaid, maar ook Amerikaanse soul: Ray Charles bijvoorbeeld. En iedereen droeg Italiaanse kleding.”

Sidibé was vaak te vinden

op zogenaamde ‘surprise parties’ die werden georganiseerd door de Malinese jeugd zelf. Deze jongeren vormden clubjes die waren vernoemd naar een popidool of een favoriete plaat (Los Cubanos, Les Las Vegas, Les Caïds). „Ik maakte soms wel vijf reportages per nacht. Dan ging ik daarna terug naar de studio om, voordat het te warm werd, de negatieven te ontwikkelen en afdrukken te maken.” Slapen deed hij nauwelijks. „Tja, heel af en toe”, grinnikt hij. „Maar ik wilde nu eenmaal overal bij zijn. Ik hou erg van dansen. Alleen doe ik het zelf nooit, ik ben altijd nogal timide geweest. Daarom ben ik ook fotograaf geworden.”

Het resultaat van zijn nachtelijke arbeid was de volgende ochtend te zien op kartonnen vellen, de zogenaamde ‘chemises’, die hij voor de studio plaatste. „Iedereen kwam de volgende dag langs om de beelden te bekijken. Er werden er enorm veel van verkocht.” Een afdruk kostte in die tijd 5 CFA franc (ongeveer 3 eurocent). Van die ‘chemises’ zijn er meer dan duizend bewaard. Sommige zijn voor veel geld verkocht aan eigenaren van privécollecties, maar een deel is nog altijd te vinden in Studio Malick.

Midden jaren zeventig verschoof Sidibé zijn bezigheden. Voortaan beperkte hij zich tot het maken van studioportretten. In Foam worden nu tientallen chemises getoond, maar er is ook een ruim overzicht van die latere studiowerken. Vooral die portretten zijn, vanwege de extreem hippe kleding, de rare poses, de vaak slechte belichting en het scheve camerastandpunt enorm vermakelijk. Samen vormen deze beelden een uniek tijdsbeeld van het leven in een volkswijk. In Sidibé’s studio verschenen werkelijk alle mogelijke types voor zijn camera: vrouwen op hoge hakken in minirok, wijzend op hun westerse horloge, of slechts gehuld in Italiaanse lingerie met een bloemetje in de hand. Mannen gekleed in geruite pakken met soulpijpen, hun gezicht verscholen achter een fikse zonnebril, een nonchalante sigaret bungelend in de mondhoek. De beelden zijn ronduit groovy, alsof Sly & the Family Stone in Afrika zijn neergestreken.

Opvallend is de trots en de zelfverzekerdheid die spreekt uit de houdingen van de geportretteerden. „Ik heb veel gelachen”, zegt Sidibé. „De meeste mensen kwamen de studio binnen met allerlei objecten. Veel mannen wilden met een sigaret op de foto. Want een sigaret in je mond of hand betekent dat je geciviliseerd bent. En ik moest ook een keer een foto maken van een jongen die een onderbroek aanhad van een westers merk. Hij wilde er waarschijnlijk mee pronken voor zijn meisje, maar op straat zou hij het nooit dragen.”

In 1994, toen Sidibé al veertig jaar

in het vak zat, werd zijn werk opgemerkt op de eerste Rencontres Africaines de la photographie, een bijeenkomst over Afrikaanse fotografie in Bamako. Vanaf dat moment verliep zijn carrière in een sneltreinvaart. Ineens verplaatsen zijn portretten en chemises zich van de lokale fotostudio naar de muren van beroemde westerse musea. De snelle partykiekjes en de eigenzinnige studioportretten van Sidibé bleken goed te passen in de snapshottrend die de laatste jaren bij musea en galeries erg in trek is. Aanvankelijk stond Sidibé wat sceptisch tegenover dit onverwachte succes. „Toen ze in het Westen ineens interesse toonden, dacht ik dat het niet écht om mijn werk ging. Ik had het idee dat galerieën gewoon geld wilden verdienen aan mijn foto’s.”

Die aanvankelijke twijfel is sinds kort verdwenen. In 2003 kreeg hij de internationale prijs van de Hasselblad Foundation en in 2007 ontving Sidibé op de Biënnale van Venetië de ‘Golden Lion for Lifetime Achievement’ voor zijn hele oeuvre. „Sindsdien weet ik dat mijn werk echt wordt gewaardeerd.”

Toch blijft hij nog steeds licht verbaasd over zijn succes. „Ik heb gewoon mijn werk gedaan, verder niks.” Eén ding heeft hij in al die jaren heel belangrijk gevonden. „Mijn klanten mochten altijd zelf beslissen hoe ze op de foto wilden. Maar ik zorgde er wel voor dat ze er ook zo gunstig mogelijk op kwamen te staan. Het is aan de fotograaf om iemand in de juiste houding te zetten zodat de mooie delen van het lichaam goed zichtbaar worden. Een fotograaf die geen aanwijzingen geeft, is als een dokter die je niet aanraakt. Dat is een slechte arts.”

Malick Sidibé, Chemises. T/m 15 oktober in Foam_Fotografiemuseum Amsterdam. Dagelijks 10-18u, do/vr 10-21u. Inl: 020-5516500, www.foam.nl